Het was mijn eigen bed. Dat scheelde, maar toch.
Terwijl ik daar zo lag stelde ik een topdrie samen van mijn katers.
Op nummer drie staat een kater die ik had in de nacht van 4 of 5 mei van het jaar 2005. Ik was gaan eten met mijn toenmalige relatie en een vriend op het Weteringsplantsoen. Daarvoor hadden we naar een toespraak geluisterd van Arnold Heertje. De geluidsinstallatie was slecht, dus veel van de tekst was me ontgaan. Toch had het niet daarmee te maken dat ik witte wijn begon te drinken alsof mijn moeder me op de wereld had gezet om dat te doen. Nee, in mijn herinnering was het simpelweg een saaie avond en ik besloot de saaiheid met wijn te bestrijden, iets wat ik daarna heb afgeleerd.
Op nummer twee staat een kater die dateert van eind mei 2012 in Bregenz.
Een vriendin van mij vierde haar verjaardag, ik meen haar veertigste. Er was een diner met tafelschikking en al. Stelletjes zaten niet naast elkaar en mijn toenmalige geliefde kwam aan een tafel te zitten die haar niet beviel. In mijn herinnering begon ze zich te misdragen. Ze ging buiten roken en begon met een andere gast luidkeels te klagen over het eten. Misschien had ze gelijk, maar dat doe je niet luidkeels. De schaamte overviel me, en om die te bestrijden begon ik gretig witte wijn te drinken. De ochtend daarop besloot ik nooit meer schaamte met wijn te bestrijden.
Op nummer één staat een kater uit 1993. Mijn toenmalige vriendin was wat drinken met vrienden en ze kwam maar niet thuis. De jaloezie kreeg me geleidelijk in haar greep. Ik begon bier te drinken, dat deed ik toen nog.
Om een uur of drie in de ochtend gooide ik uit pure wanhoop twintig lege bierflessen kapot, van die beugelflesjes van Grolsch.
De ochtend daarop besloot ik boven de jaloezie te staan en waar dat niet lukt er literatuur van te maken.
Ik herinner me katers zoals ik me mensen herinner, besefte ik toen ik middenin de nacht wakker werd op mijn bed en mij niet meer kon herinneren hoe ik daar was beland.