Soms heb je het geluk, bijvoorbeeld in een theater, om het publiek niet te zien. Je ziet niet wie wegdommelt. Bij andere gelegenheden zie je het publiek zoals een huisarts zijn patiënt voor zich ziet, althans zo stel ik mij dat voor.
In Duitsland gaan lezingen gepaard met het ritueel van eten na afloop. Een ritueel dat mij bevalt. Ik heb zo een minnares ontmoet en van de herfst at ik in de Eifel met een man die mij het oorlogsverleden van zijn ouders uit de doeken deed. Hij had meer willen vertellen, maar het restaurant ging sluiten.
In Nederland is de schrijver een circuspaard dat op eigen gelegenheid dient te verschijnen en op dito wijze weer dient te vertrekken, nadat hij zijn kunstje heeft vertoond uiteraard. (In Duitsland wil men de schrijver nog weleens ophalen bij zijn hotel.)
De Balie, in Amsterdam, is doorgaans bereid de schrijver een warme maaltijd voor te zetten, wat wordt gewaardeerd, maar in de meeste andere gevallen laat men hier de schrijver weggaan zonder dat hij de kans heeft gekregen iets te consumeren. Ik beklaag mij niet. Je hebt een beroep, de spelregels zijn bekend. Bovendien voorkomt deze calvinistische aanpak dat de schrijver in de valkuil van het alcoholisme trapt.
Na afloop van zo’n lezing waar ik twee glazen frisdrank dronk en mij vervolgens weer op weg begaf naar huis herinnerde ik mij een optreden in Zürich. Ik moest voorlezen in een openluchtzwembad. Het was een nazomerse dag, 2005. Na afloop eindigden we met een groep Zwitsers in een bar. Er werd flink gedronken.
Twee jongedames zeiden: ‘Wij willen met jou op reis.’ Dat hebben we later die herfst ook gedaan. Daarna ben ik de vrouwen uit het oog verloren. Een van hen dook jaren later op in New York als performancekunstenares. ‘Hoe gaat het met je vriendin?’ vroeg ik.
‘Ze werkt in een apotheek,’ zei ze.
Ik kon lichte verbittering in haar stem horen, maar het leven van de mens zit nu eenmaal vol met gaten en kieren.