Onlangs zat ik wijn te drinken met een twintiger, een vrouw, en het gesprek kwam op handen wassen. Ze zei: ‘Ik was mijn handen wel een beetje dwangmatig, maar verder heb ik geen smetvrees.’ Ik moest denken aan een vrouw in de New Yorkse metro die de stang die ze moest vastpakken eerst met een vochtig doekje afveegde voor ze durfde toe te tasten. Het was een mooi, maar ook ietwat absurd gezicht.
Over eetziektes is wel eens gezegd dat die ziektes typisch zijn voor de westerse middenklasse – ik meen dat ik zoiets ook in een roman heb opgeschreven – maar de smetvrees lijkt me minstens zo typerend voor de westerse middenklasse.
Eetziekte schijnt om controle te gaan; ik vermoed dat smetvrees minder met controle te maken heeft en meer met ontkenning en afgrenzing. Althans in eerste instantie. Ontkenning van de eigen smerigheid, de ontkenning dat men zich ontlast, dat men in principe een seksueel wezen is, actief of passief, angst voor terugkeer naar de onzindelijkheid van de baby. Bejaarden die luiers nodig hebben, worden daarom meestal weggestopt in verpleegtehuizen; ze worden net als oorlog teruggedrongen naar de periferie. Wij willen dergelijke bejaarden niet zien, wij willen niet aan hen herinnerd worden.
Dat men de smerigheid achter zich heeft gelaten, lijkt me een cruciale mythe van de middenklasse. De smerigheid van bepaalde arbeid, smerigheid van fabrieksarbeid, van werken in een garage, van werken met dieren, maar ook de smerigheid van het leven zelf. Opwaartse sociale mobiliteit betekent ‘schoon’ worden.
Het probleem van schoon worden is dat je nooit echt schoon bent; leven betekent altijd weer ‘vies’ worden. Natuurlijk heeft hygiëne praktische voordelen – bepaalde ziektes worden minder snel verspreid als burgers hygiënisch zijn – maar die hygiëne is inmiddels tot een obsessie geworden.
De wijd verspreide smetvrees, die ernstige of minder ernstige vormen aanneemt, is weinig anders is dan levensangst. Men wil niet besmet worden met het leven zelf. Vandaar ook de behoefte om dat wat smerig is (pedofielen bijvoorbeeld) met man en macht te bestrijden.
Ooit nam decadentie de vorm aan van uitspattingen. Nu is decadentie juist levensangst. Niemand wil meer de totale oorlog, vrijwel iedereen wil de totale hygiëne.
dinsdag 3 februari 2015
Onlangs zat ik wijn te drinken met een twintiger, een vrouw, en het gesprek kwam op handen wassen. Ze zei: ‘Ik was mijn handen wel een beetje dwangmatig, maar verder heb ik geen smetvrees.’