Er worden in Nederland nog steeds meer kinderen uithuisgeplaatst dan in sommige andere Europese landen. De Jeugdwet die in 2015 in werking trad, had als doel dat aantal terug te brengen door in te zetten op veel meer en betere ambulante zorg, zorg aan huis dus. Tevergeefs. In 2015 werden er 40.500 kinderen uithuisgeplaatst en in 2019 waren dat er nog meer in plaats van minder, namelijk 43.000.
De marktwerking in de jeugdzorg zorgt er mede voor dat kinderen en hun ouders niet, onvoldoende of te laat worden geholpen. Dat vindt Annemiek Harder, bijzonder hoogleraar Wetenschappelijk onderbouwde Jeugdzorg en Onderwijs aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Hoe komt het dat er in Nederland in weerwil van alle goede bedoelingen, toch nog steeds veel jongeren uithuisgeplaatst worden?
Harder: "Dat heeft voor een deel te maken met de kwaliteit van de ambulante hulpverlening in het eerste stadium. Die hulp wordt meestal geboden door buurt- en wijkteams en is laagdrempelig. De mate waarin deze hulpverleners getraind zijn om met bepaalde groepen ouders en jeugdigen om te gaan is echter onvoldoende. Dan heb ik het over ouders en kinderen die misschien heel andere ideeën over hun leven en opvoeding hebben dan de hulpverleners. Andere normen en soms ook waarden. En als hulpverlener schiet je dan in de reparatiereflex. Je geeft adviezen over hoe het anders kan, maar het is de vraag of dat aanslaat. Het gaat vooral om de juiste afstemming op de doelgroep waar je mee te maken hebt. Als dat niet of onvoldoende gebeurt, krijgen ouders bijvoorbeeld het stempel ‘te moeilijk’ of ‘ongemotiveerd’, ‘we weten niet wat we met dit gezin aan moeten’ en dan worden ze vervolgens doorverwezen. Dat gebeurt regelmatig, maar de mate waarin ouders moeilijk zijn, komt voor een deel ook door hoe je je als hulpverlener opstelt en je werk doet."
Heeft u daar een voorbeeld van?
"Stel, je hebt te maken met ouders waar jij als hulpverlener twijfels over hebt en je vermoedt dat er mishandeling speelt, omdat ouders vrij hard zijn tegen hun kinderen. Dan moet je investeren door dat gezin goed te leren kennen, wat speelt er, hoe voelen kinderen zich daarbij. Vanaf de leeftijd van vier, vijf jaar kun je dat ook best aan kinderen zelf vragen, met een onbevooroordeelde houding. Echt goed luisteren. Niet denken van ik weet het beter, of ik vertel wel hoe het moet, dat werkt niet. Want als je heel negatieve verwachtingen hebt als hulpverlener dan kun je sturend worden in het contact, waardoor ouders op hun beurt wantrouwend worden. En dan gaan ze zeker niet meewerken. En zit je als hulpverlener al snel in de modus: ze willen niet meewerken, we moeten iets anders met dit gezin. Dan komt de optie uithuisplaatsing sneller in beeld."
Hoe voorkom je dat je als hulpverlener in die valkuil terecht komt?
"Het gaat er uiteindelijk om of collega’s zicht hebben op hoe je je opstelt in het contact met ouders en dat je daar met elkaar op kunt reflecteren. Dat gebeurt onvoldoende. In teamoverleggen gaat het vooral over cliënten, dan kijk je alleen naar het gezin. Niet of onvoldoende naar je rol als hulpverlener in het contact met het gezin. Dat is eigenlijk het probleem. Als de laagdrempelige hulp in het vrijwillige kader niet lijkt aan te slaan, dan wordt er snel opgeschaald naar zwaardere middelen en komen de jeugdzorginstanties in beeld."
Wie formuleert dan de hulpvraag?
"Dat is vaak die hulpverlener dan zelf, in het ideale geval samen met de ouders, maar heel vaak gebeurt dat niet. Dan komt de gekleurde informatie dus ook terug in het dossier bij de volgende hulpverlenende instantie. En dat is sowieso een groot probleem met dossierinformatie, die is vaak verouderd. Terwijl je eigenlijk toch moet kijken in de praktijk, van okay, hoe is de situatie nu. Want er kan veel veranderen in de tussentijd. Dus continu diagnostiek blijven doen. In kaart brengen wat de situatie nu is."
Hoe zwaar mag het verleden eigenlijk wegen in de diagnostiek rondom problemen in een gezin?
"Niet te veel, je staat al heel snel 5-0 achter als ouder, of misschien wel 10-0. Eigenlijk een formule voor mislukking, zeker als ouders in eerste instantie zelf vrijwillig om hulp zijn komen vragen en er dan toch moet worden opgeschaald. Je kunt ook kijken naar tussenoplossingen, bijvoorbeeld of het mogelijk is dat een kind tijdelijk elders logeert of woont, in overleg met ouders. Dat kan ook druk van de ketel halen en ruimte bieden voor samenwerking."
De Inspectie voor de Jeugd en Volksgezondheid constateerde half oktober in een rapport dat er steeds vaker kinderen onder toezicht worden gesteld of andere jeugdbeschermingsmaatregelen, zoals uithuisplaatsing, worden opgelegd, terwijl er onvoldoende hulpverleners zijn om dit uit te voeren. Wat gaat er hier mis?
"Als je te maken hebt met gezinnen waar bijvoorbeeld uithuisplaatsing dreigt, zijn er vaak verschillende problemen die tegelijk spelen. Psychiatrische problemen bij ouders, schulden, criminaliteit. Dan kan het zijn dat er een tijdelijke alternatieve woonplek voor een kind moet worden gezocht, bij een instelling die zwaardere hulp biedt, maar daar wordt enorm op gekort. Dus dat kan betekenen dat als zo’n kinderbeschermingsmaatregel wordt uitgesproken door een rechter, er geen plek is voor dat kind. Dat kan gevaarlijk zijn, want thuis is helaas geen veilige plek op dat moment.
Dat wil niet zeggen dat uithuisplaatsen altijd het beste is, zeker niet, maar als het wel moet, zorg er dan voor dat er in ieder geval de juiste hulpverlening is. Die beschikbaarheid is nu gewoon echt een probleem.
Alle problemen van gezinnen moeten door die verschillende instanties worden aangepakt, maar elke instantie heeft een eigen wachtlijst en belang. Als je verschillende mensen gaat inzetten, dan moet dat ook wat opleveren. Samenwerking kan dan gefrustreerd raken omdat er sprake is van concurrentie tussen instellingen en er goed naar de centjes moet worden gekeken."
Wordt de zorg zo uit het oog verloren?
"Ja, de kwaliteit van hulpverlening moet de kern zijn, niet het geld. Het idee is dat concurrentie leidt tot betere hulpverlening, maar dat maakt het eerder moeilijker. Helemaal aan de doelgroep die risico loopt op een uithuisplaatsing."
Heeft dat alleen met geld te maken of ook met gebrek aan personeel?
"Het is een zelfversterkend probleem. De meeste mensen die in de jeugdzorg werken zijn heel erg idealistisch en hebben juist het belang van het kind hoog in het vaandel, maar doordat het systeem tegenwerkt en het beste niet mogelijk is, haken mensen af. Dan kiezen ze om ergens anders te gaan werken, uit de jeugdzorg te vertrekken, of zzp-er te worden of zelfstandig gezinshuisouder. En dat zijn denk ik helaas vaak wel de beste hulpverleners, die in principe het beste willen met een kind."
Hoe doorbreek je dat?
"Voor de groep ouders en kinderen waar zware en langdurige problemen thuis spelen, moet een soort basis aanwezig zijn. Daar moet je zeggen, hier gaan we de markt niet toelaten. Daar moet kwalitatief hoogwaardige hulp beschikbaar zijn via een overheidsinstantie met een zelfstandige financiering. Daar moet ook een inspectie zijn die alles goed in de gaten kan houden en die, als het niet goed gaat, kan ingrijpen.
Er gaat nu te veel tijd en geld, een derde van het budget, zitten in het creëren van randvoorwaarden om de continuïteit bij jeugdzorginstellingen te garanderen. Dan bedoel ik tijd van bestuurders en managers om aanbestedingen te organiseren en binnen te halen. Onderhandelingen met gemeenten, enzovoort. Dat gaat ten koste van de zorg. Kinderen hebben niets aan overhead. Voor de moeilijkste groep, die een beroep moet doen op hulpverlening, moet een aparte reservering komen.
Misschien zou het ook helpen om meer jongeren te laten vallen onder de Wet Langdurige Zorg, dan nu. Sommige jongeren zijn dusdanig beschadigd dat ze hun leven lang wellicht zorg nodig hebben."
Kinderpsychiater Peter Dijkshoorn zegt in de Argos-uitzending dat kinderen door uithuisplaatsing in sommige gevallen meer beschadigd raken dan dat ze ervan opknappen. U doet ook onderzoek naar jongeren in pleegzorg en residentiele jeugdzorg. Deelt u die visie van Dijkshoorn?
"Uit onderzoek blijkt dat het met een derde tot de helft van de groep die uithuisgeplaatst wordt goed gaat, of beter gaat als ze beschermd worden tegen hun thuissituatie. Dus het is minder zwart-wit dan dat het nu vaak lijkt. Gesloten jeugdzorg waarbij je te maken hebt met repressie, waarbij jongeren gedwongen worden of geïsoleerd omdat ze moeilijk zijn in de omgang, dat soort vormen van hulp moet je niet meer willen bieden.
Je kunt ook uithuisplaatsen in overleg met ouders. Je hebt soms pubers van vijftien, zestien jaar die in woongroepen terechtkomen omdat ze gewoon hun ouders zat zijn of omdat het niet goed gaat met ouders, ze drugs gebruiken of psychiatrisch patiënt zijn. Nou, dan kan uithuisplaatsing een manier zijn om te gaan werken aan je eigen toekomst en los te komen van je ouders."
Dijkshoorn stelt ook dat kinderen vaak meer gedragsproblemen laten zien na een uit- huisplaatsing dan dat ze daarvoor hadden, herkent u dat?
"Op basis van onderzoek kun je dat zo algemeen niet zeggen. Er zijn wel gevallen bekend waar problemen toenemen na een uithuisplaatsing, ik denk dat Peter Dijkshoorn daarop doelt. Ik denk ook dat als kinderen ouder worden en ze terug willen naar hun ouders je daar ruimte voor moet bieden.
De focus ligt soms te veel op de veronderstelling dat uithuisgeplaatste kinderen weinig contact hebben met ouders, maar dat is helemaal niet altijd zo. Contact houden is natuurlijk wel ingewikkeld als ouders bijvoorbeeld ernstige verslavingsproblemen hebben of het kind zwaar mishandeld is."
Want er bestaan ook slechte ouders?
"Ja, zeker. En er zijn ook volwassenen die zeggen, was ik maar uithuisgeplaatst als kind, dat was beter geweest. Zoals een vrouw die haar verhaal doet in de, door mij samengestelde, bundel over uithuisgeplaatste jeugdigen, die begin dit jaar is verschenen. Zij werd jarenlang seksueel misbruikt thuis, haar onhandelbare broertje werd wel in een pleeggezin geplaatst, maar de hulpverlening signaleerde niet dat ook zij ernstig slachtoffer was van haar thuissituatie."
Tot slot, er is veel gedoe over jeugdzorg, niet alleen als het gaat om de bureaucratie en stagnerende hulpverlening, maar er zijn ook theorieën waarin jeugdzorg een dekmantel zou zijn van georganiseerde kinderhandel-en misbruik en dat er onder het mom van jeugdzorg grof geld aan kinderen zou worden verdiend. Dat soort ideeën sijpelen ongetwijfeld ook door in de hulpverleningsrelatie?
"Ja, er is een groep ouders die heel erg gefrustreerd is, zich niet erkend voelt en die elders bevestiging voor een negatieve ervaring zoekt. Jeugdzorgmedewerkers moeten zich daar rekenschap van geven en het ook benoemen als ze het gevoel hebben dat dit speelt.
Als een ouder zich negatief uit richting hulpverlening, dan moet je daar iets mee. Er moet hier meer aandacht voor komen, ook in de opleiding van hulpverleners. Hoe ga je om met negatieve beeldvorming van ouders die terugslaat op jezelf? Het benoemen van en luisteren naar vervelende ervaringen van ouders is dan cruciaal."
Er verscheen dit jaar ook een boek over uithuisgeplaatste kinderen, geschreven door Annemiek Harder, Erik Knorth en Chris Kuiper: 'Uithuisgeplaatste jeugdigen, sleutels tot succes in behandeling en onderwijs'.