De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) hield vermeende Indonesische communisten in Nederland in de gaten en wisselde informatie uit met de CIA, ook tijdens de bloedige communistenjacht onder het Soeharto-regime. Maar wat deden de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) en de Marine Inlichtingendienst (MARID) in Indonesië na de onafhankelijkheid, en in de periode van de genocidale communistenjacht? En werd de vermoorde leider van de Indonesische communistische partij afgeluisterd door een Nederlandse dienst? Argos-journalist Huub Jaspers bespreekt dit met dé kenner van deze twee diensten, emeritus-hoogleraar Bob de Graaff.

Medio jaren zestig vond er in Indonesië onder leiding van legerleider generaal Soeharto een jacht op ‘communisten’ plaats, waarbij meer dan een half miljoen mensen werden vermoord. In Nederland hield de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) Indonesiërs in de gaten die voor korte of langere tijd in ons land verbleven en die verdacht werden communist te zijn of in contact te staan met communisten.

Informatie over deze personen werd door de BVD uitgewisseld met andere geheime diensten, bijvoorbeeld met de Britse MI6, de Duitse BND en de Amerikaanse CIA. Terwijl die diensten op dat moment betrokken waren bij de communistenjacht in Indonesië

Een aantal Indonesiërs waarover de BVD informatie uitwisselde zijn in Indonesië ook daadwerkelijk opgepakt, geïnterneerd of vermoord. In enkele gevallen wisselde de BVD ook rechtstreeks informatie over vermeende communisten uit met het Indonesische leger.

Dit blijkt uit onderzoek van Argos en Het Parool in de 70.000 BVD-persoonsdossiers, die de AIVD eind 2022 aan het Nationaal Archief heeft overgedragen.

Dipa Nusantara Aidit was begin jaren zestig de leider van de PKI, de communistische partij van Indonesië. Nadat de communistenjacht op 1 oktober 1965 begon, sloeg hij op de vlucht. Maar hij werd opgespeurd door het Indonesische leger en in november 1965 doodgeschoten. De BVD had Aidit al in de jaren vijftig in het vizier. Toen hij in 1952 een congres wilde bijwonen van de Communistische Partij van Nederland (CPN) weigerde Nederland hem als ‘ongewenst vreemdeling’ de toegang tot het land.

De BVD stelde een persoonsdossier over Aidit samen: PD32997. Daarin vinden we opmerkelijke details. In oktober 1965, dus enkele weken voor zijn liquidatie, ontving de BVD van een van de Britse geheime diensten een uitgebreide levensloop over hem. Hieruit blijkt dat men niet goed kon inschatten of hij meer pro-Moskou of meer pro-Peking was. Ook werd geconstateerd dat Aidit juist een voorstander van een geweldloze strategie was.

In augustus 1961 ontving de BVD een rapport van de Duitse BND. Bij een passage over Aidit krabbelde een BVD-ambtenaar in de kantlijn: ‘BID en MARID zijn ingelicht’. BID staat voor Buitenlandse Inlichtingendienst, die vanaf 1971 IDB (Inlichtingendienst Buitenland) ging heten en in 1994 onder premier Lubbers werd opgeheven. En MARID staat voor Marine Inlichtingendienst. Die werd in 2000 onderdeel van de Militaire Inlichtingendienst (MID), die in 2002 overging in de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst). De MARID heeft en had ook begin jaren zestig een internationaal geroemde expertise: het afluisteren, ontsleutelen en uitlezen van communicatie.

Duidt de krabbel ‘BID en MARID zijn ingelicht’ uit 1961 erop dat de MARID mogelijk ook de leider van de Indonesische communistische partij Aidit heeft afgeluisterd? Deze en andere vragen leggen we voor aan Bob de Graaff.

BID en MARID voeren in de eerste helft van de jaren zestig grote en succesvolle spionage-operaties in Indonesië uit. De BID heeft jarenlang een spionage-operatie lopen met hooggeplaatste Indonesische informanten onder de codenaam ‘Virgil’. De MARID luistert op grote schaal Indonesische communicatie af. De dienst heeft tot oktober 1962 een eigen op het eiland Biak, dat tot 1962 onderdeel is van Nederlands Nieuw-Guinea. Bovendien heeft de MARID op het marine-etablissement Kattenburg in Amsterdam MARID VI, die in 1963 Wiskundig Centrum (WKC) gaat heten, gespecialiseerd in het kraken van versleutelde communicatie. Daarbij gaat het vooral om militaire communicatie van de Indonesische strijdkrachten, maar ook om Indonesisch diplomatiek verkeer.

De Nederlandse codekrakers zijn zo goed dat zij - met een select groepje andere diensten - eind jaren zeventig door de BND en de CIA bondgenoot worden gemaakt in een gigantische wereldwijde afluisterluisteroperatie onder de naam ‘Operatie Rubicon’. Deze operatie is in de ogen van de CIA ‘de inlichtingencoup van de eeuw’ en wordt in februari 2020 onthuld door Argos, de Washington Post, de Duitse omroep ZDF en de Zwitserse omroep SRF. De Indonesische regering wordt in dit kader ook in de jaren zeventig en tachtig nog volop afgeluisterd.

 

U schreef een boek over de geschiedenis van de militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, en samen met Cees Wiebes een boek over de geschiedenis van de Inlichtingendienst Buitenland. In beide boeken besteedt u redelijk veel aandacht aan het werk van deze twee diensten ten aanzien van Indonesië in de jaren vijftig en zestig, in de eerste twee decennia nadat Nederland de soevereiniteit had overgedragen. Hoe verklaart u dat Nederland zo succesvol kon zijn met spionage ten aanzien van de jonge republiek Indonesië?

Dat heeft uiteraard te maken met het koloniale verleden. Als je praat over ‘HUMINT’, dat zijn inlichtingen via menselijke bronnen, dan had Nederland veel contacten met kopstukken in Indonesië, die konden worden benaderd om agent of informant te worden. Dat was van belang voor de IDB, die toen nog BID heette. Iets soortgelijks speelde bij de MARID. Die hield zich bezig met het afluisteren van communicatie. Toen de Republiek Indonesië ging werken met telegrafie en seinen, werd dit vaak gedaan door mensen die hun opleiding van Nederlanders hadden gehad. De Nederlanders die inluisterden op die verbindingen die wisten soms precies: dit is Pietje en dat is Jantje, want die maakte altijd die fout, die ik nu weer hoor. Dat heeft doorgewerkt tot aan begin jaren zestig, de periode waarin Nederland probeerde Nieuw-Guinea als onderdeel van het Koninkrijk te behouden.

U schrijft dat het Nederlandse inlichtingenwerk in die periode van zo’n hoge kwaliteit was, dat het goed ruilmateriaal vormde voor uitwisseling met de CIA en de Britse MI6.

Inderdaad.

Hoe weet u dat?

Dat blijkt uit besprekingen die er zijn geweest met vertegenwoordigers van bijvoorbeeld MI6. En de belangrijkste menselijke bron, die de BID runde ten aanzien van Indonesië, die werd gezamenlijk met de CIA gerund. Op een gegeven moment werd er gestopt met de uitruil van onderschept Indonesisch militair berichtenverkeer met de Britten, omdat de Nederlanders zeiden: ons materiaal is veel beter dan dat van de Engelsen.

U stipte net een operatie van de BID aan. Die had de codenaam ‘Operatie Virgil’. Wat was dat?

 ‘Virgil’ was een HUMINT-operatie, waarbij een BID-agent Jan Bakker de hoofdrol vervulde. Hij had tussen 1945 en 1949, tijdens het militaire conflict tussen Nederland en de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging, in Indonesië gewerkt. Hij had veel contacten in het land en is in 1954 door de BID gevraagd om terug te gaan en op zoek te gaan naar menselijke bronnen. Dat heeft hij met veel succes gedaan. Hij had bronnen in het hart van de Indonesische regering. Dat was zo waardevol dat hij ook rechtstreeks voor de CIA is gaan werken.

Uiteindelijk kreeg Bakker ruzie met zijn bazen in Nederland en werkte hij alleen nog voor de CIA.

Klopt. Die ruzie ging in wezen over geld. Buitenlandse Zaken had graag veel langer gebruik willen maken van zijn diensten, maar Bakker kwam bij de luchtmacht vandaan en Defensie zou hem terug in dienst moeten nemen. Nadat Nederland in 1962 Nieuw-Guinea moest opgeven, werd het belang van zijn werk minder voor Nederland.

De MARID had tot 1962 een eigen afluisterstation op het eiland Biak dat bij Nieuw-Guinea hoort. Welke rol speelde dat?

Via dat afluisterstation wist de MARID het complete Indonesische militaire verkeer in kaart te brengen. Daarbij ging het vooral om verplaatsingen van troepen, vliegtuigen en schepen, om zogeheten ‘Early Warning’, om vroegtijdig een mogelijke Indonesië aanval op Nieuw Guinea te zien aankomen.

Was die onderschepte informatie ook van belang voor de Amerikanen?

Tot 1961 zeker. Van 1957 tot 1961 is er een redelijke betrokkenheid van de Amerikanen geweest bij de problematiek waar Nederland mee geconfronteerd werd rond Nederlands Nieuw-Guinea. In 1958 zijn er in Indonesië diverse regionale opstanden geweest -op Sumatra bijvoorbeeld en op Sulawesi - waar de Amerikanen een hand in hadden en die wilden dus ook heel graag de informatie hebben waar de Nederlanders over beschikten. Die regionale opstanden mislukten echter en vervolgens trad de regering Kennedy aan. En die was niet van plan om op enige manier de kolen uit het vuur te halen voor Nederland.

Was de door de MARID afgeluisterde communicatie ook van belang voor de Britten?

De Britten hadden een conflict met Indonesië in verband met de oprichting van de staat Maleisië. Dat conflict ging over de vraag of een deel van het gigantische eiland Borneo bij Maleisië zou horen of bij Indonesië. De Britten hadden dus ook veel belang bij informatie over de Indonesische strijdkrachten. Maar de Britten hadden ook een eigen inlichtingen-aanwezigheid in de regio, in Singapore. Gedurende ongeveer een jaar is er een uitgebreide samenwerking tussen de Nederlanders en de Britten geweest, en zijn er veel inlichtingen uitgewisseld.

De MARID had op het marinecomplex Kattenburg in Amsterdam het MARID VI, die zich dag en nacht bezighield met het kraken van versleutelde communicatie. Had Nederland daardoor ook zicht op de diplomatieke communicatie van Indonesië?

Ja. Op Biak werd het militaire verkeer onderschept. En in Europa werd het diplomatieke verkeer onderschept. Die berichten werden vervolgens door MARID VI geprobeerd te ontsleutelen.

De codekrakers in Amsterdam waren zo goed dat zij eind jaren zeventig door de CIA en de Duitse BND bondgenoot werden gemaakt in een gigantische wereldwijde afluisteroperatie onder de naam ‘Operatie Rubicon’. Dat hebben wij enkele jaren geleden samen met de Washington Post en het ZDF onthuld.

Ja, maar dat speelde dus later. In de jaren vijftig en zestig slaagt MARID VI er soms wel en soms niet in om het Indonesische diplomatieke verkeer te kraken. Als in 1955 in Den Haag onderhandelingen met Indonesië beginnen over een aantal hete hangijzers, is de MARID niet in staat om het diplomatieke verkeer tussen de Indonesische regering en de ambassade in Den Haag te ontsleutelen. Maar als het hele onderhandelingscircus zes dagen later verplaatst wordt naar Genève, kan de MARID de correspondentie tussen Jakarta en de Indonesische diplomaten in Genève ineens wél meelezen. Dit soort dingen zijn altijd afhankelijk van de technische mogelijkheden én de omstandigheden.

In het Nationaal Archief hebben wij in de BVD-dossiers op een uit Duitsland afkomstig rapport een krabbel gevonden bij een passage, die gaat over de leider van de Indonesische communistische partij, Dipa Nusantara Aidit. Die handgeschreven krabbel luidt: ‘BID en MARID zijn ingelicht’. Duidt deze krabbel erop dat Aidit werd afgeluisterd door de in het afluisteren van communicatie gespecialiseerde MARID?

Dat lijkt me onwaarschijnlijk. De MARID hield zich bezig met het inwinnen van informatie over troepenverplaatsingen en had daarnaast een strategische inlichtingencapaciteit ten behoeve van de Nederlandse regering. Maar die hield zich in deze periode weinig bezig met wat toen de Derde Wereld werd genoemd.

Maar informatie over Indonesië was toch juist - zeker tot 1962, tot de opgave van Nieuw-Guinea - van strategisch belang voor Nederland. En meneer Aidit was de leider van een grote politieke beweging in Indonesië, die als bedreigend voor de Nederlandse belangen werd gezien.

Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de MARID de communicatie van deze ene meneer tapte.

Maar u weet het niet zeker.

Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk.

Maar ook in dit geval geldt toch: u weet niet wat u niet weet.

Ja, zo kan ik er nog wel een paar bedenken.

Juist bij inlichtingendiensten blijft toch altijd, in elk geval bij mij, dat wantrouwen dat je niet weet wat je niet weet.

Ja, en dat zal wel altijd blijven bestaan. 

U heeft eind 2022 het boek ‘Ongekend en onderscheidend’  – de geheime geschiedenis van de MIVD uitgebracht’. U mocht drie jaar onderzoek doen in de archieven van de MIVD en het boek is ook geautoriseerd door de dienst. U bent wetenschapper. U wilt vrij en onafhankelijk uw werk kunnen doen. Heeft u dat kunnen doen bij dit project?

Ja. Het idee was dat ik een boek zou schrijven, waarin door de tijd heen de verschillende aspecten van een Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst aan bod kwamen. Bijvoorbeeld het werken met menselijke bronnen, het onderscheppen van berichtenverkeer, maar ook de relaties met buitenlandse diensten, grote gebeurtenissen of incidenten. Het is, denk ik, gelukt om dat totaalplaatje te laten zien.

Waren er dingen waar u niet over mocht schrijven?

Ja, er waren restricties. Ik moest terughoudend zijn met informatie over de betrekkingen met buitenlandse diensten. De werkwijze van de dienst, als die nog actueel was, mocht niet aan bod komen. En in de meeste gevallen konden de namen van medewerkers en agenten van de dienst ook niet naar buiten.

In 1998 publiceerde u samen met Cees Wiebes een andere dikke pil: ‘Villa Maarheeze’. Dat ging over de IDB, de inlichtingendienst buitenland, zeg maar het Nederlandse equivalent van de CIA. Hoe is dat tot stand gekomen?

De vergelijking met de grote broer CIA gaat in zoverre mank dat we het over een dienst hebben die op het hoogtepunt zeventig medewerkers had. ‘Villa Maarheze’ was in tegenstelling tot ‘Ongekend en onderscheidend’ geen geautoriseerde versie. Het was een boek dat we als het ware op de overheid bevochten hebben, waarbij we met tegenwerking toegang tot bronnen kregen.

Maakt dit nog iets uit voor de kwaliteit van dat boek?

Bij ‘Villa Maarheze’ was het veel meer een kwestie van aftasten. Dat boek hebben we veel meer geschreven met de handrem erop. Je weet bepaalde dingen, maar je weet niet wat je niet weet.

 

Op 30 september 1965 worden in Indonesië een aantal generaals ontvoerd en gedood. Generaal Soeharto noemt dit een coup en schuift die in de schoenen van de communistische partij. Het is de aanleiding voor de gigantische communistenjacht en de machtsovername door Soeharto. In 1998 werpt u in uw boek ‘Villa Maarheeze’ de vraag op of en in hoeverre de CIA betrokken was bij de zogenaamde communistische coup en u voegt daaraan toe, en nu citeer ik u: “Gezien de uitzonderlijke bron waarover de BID beschikte in de persoon van Virgil, kan men de vraag concretiseren voor de BID. Was de Nederlandse dienst direct of zijdelings betrokken?” Is die vraag die u in 1998 opwierp met de kennis die u inmiddels heeft nog steeds een terechte vraag?

Mijn kennis nu is niet groter dan in 1998 op dit punt. Dus ik kan de vraag nog steeds opwerpen, maar ik kan hem ook nog steeds niet beantwoorden.

Maar wat zou de rol van de Nederlandse dienst dan geweest kunnen zijn?

Dan zouden we moeten weten of BID-agent Jan Bakker vooraf informatie heeft gehad over die 30 september-coup. En dat weet ik niet.

Wij hebben de afgelopen maanden samen met ‘Het Parool’ uitgebreid archiefonderzoek gedaan in de BVD-dossiers van Indonesiërs in Nederland. Is er ooit een andere publicatie geweest over deze Indonesische BVD-dossiers?

Bij mijn weten niet.

We zien in deze dossiers dat de BVD in en na de periode van het genocidale geweld tegen vermeende communisten in Indonesië vermeende Indonesische communisten in Nederland in de gaten houdt en informatie over deze mensen deelt met de CIA, andere geheime diensten en in een enkel geval zelfs rechtstreeks met Indonesië. We zien nergens iets van terughoudendheid bij de BVD of een waarschuwing dat het delen van informatie kan leiden tot moord of mensenrechtenschendingen.

Het waren de hoogtijdagen van de Koude Oorlog en het communisme werd in die tijd gezien als staatsvijand nummer één. De informatie-uitwisseling tussen diensten over communisten was traditioneel groot. Dat gebeurde ook al vóór de Tweede Wereldoorlog, in de jaren twintig en dertig.

Was voor de BVD het bestrijden van het communisme belangrijker dan de mensenrechten?

Ik kan niet nagaan wat in die tijd de interne afwegingen bij de BVD zijn geweest. En ik heb ook niet de dossiers gezien die u heeft gezien. Maar ik denk dat men zich in die tijd behoorlijk druk heeft gemaakt over de mogelijkheid dat een land met honderd miljoen inwoners onder de communistische knoet zou komen.

En dat ging boven alles.

Of dat boven alles ging, dat weet ik niet. Ik ken de interne afwegingen niet.
Wij hebben ontdekt dat sommige van de Indonesiërs waarover de BVD informatie uitwisselde in Indonesië daadwerkelijk zijn opgepakt, gemarteld, gevangen gehouden of vermoord. Spelen morele overwegingen en zorgen over mensenrechten geen enkele rol voor een inlichtingendienst?

Dat speelt wel degelijk een rol, zeker vandaag de dag en voor de Nederlandse diensten. Ik heb zelf regelmatig colleges gegeven over ethiek en inlichtingen. Dat is onderdeel van de professionaliteit van een dienst. Tegenwoordig moeten de Nederlandse diensten ook zogenaamde wegingsnotities maken als ze informatie willen uitwisselen met andere diensten. Daarbij wordt gekeken naar vragen als: Hoe professioneel is de betreffende dienst? Is de regering waarvoor die dienst werkt een democratisch gekozen regering? Kan het uitwisselen van informatie leiden tot mensenrechtenschendingen? En die wegingsnotities en de afwegingen die daarin worden gemaakt worden ook extern gecontroleerd door de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD).

Maar het blijft een afweging van soms tegenstrijdige belangen. Het feit dat een dienst mensenrechten schendt is geen absolute garantie dat er geen informatie met die dienst wordt uitgewisseld.

Dat klopt.

We hebben in dit gesprek geconstateerd dat we over de Indonesische communistenjacht onder Soeharto en de rol van de Nederlandse inlichtingendiensten nog lang niet alles weten. Zou het kunnen helpen als de Nederlandse regering, net als de Amerikaanse regering, veel meer documenten over deze episode vrij zou geven?

Wat er aan Nederlandse overheidsdocumenten is, komt op enig moment vrij. Waar je kritiek op kunt hebben is dat voor sommige documenten de termijn waarop ze worden vrijgegeven wel heel erg lang is. Dat geldt met name voor het archief van het kabinet van de minister-president. Daarin zitten mogelijk juist de documenten, waar we het meest geïnteresseerd in zijn. Ik heb bij een aantal van die documenten helaas de indruk dat ik ze niet meer bij mijn leven ga zien.

Daarbij moeten we overigens ook wel bedenken dat het vrijgeven van informatie over buitenlandse diensten ertoe zou kunnen leiden dat die diensten dan geen informatie aan Nederland meer zullen verstrekken.

Onze ervaring is dat bij het opvragen van bepaalde informatie in Den Haag soms wordt gezegd: dat kunnen we niet vrijgeven, omdat het de relatie met de Verenigde Staten betreft. Als we vervolgens in Washington aankloppen, krijgen we probleemloos de gevraagde informatie.

Ik denk dat u gelijk heeft. Dat is nou eenmaal het verschil tussen grote broer en kleine broer.

Over Bob de Graaff

Bob de Graaff is emeritus-hoogleraar inlichtingen- en veiligheidsstudies aan de Universiteit Utrecht en was daarvoor ook hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie. Eind 2022 verscheen van zijn hand het boek ‘Ongekend en onderscheidend – de geheime geschiedenis van de MIVD. In 1998 publiceerde hij samen met Cees Wiebes het boek ‘Villa Maarheeze – de geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland’. Deze twee boeken worden gezien als de standaardwerken over deze diensten.