​meer Srebrenica
'De Srebrenica-dagboeken' van Charlef Brantz
Maandag komt het boek 'De Srebrenica-dagboeken' van kolonel buiten dienst Charlef Brantz uit. Argos-redacteur Huub Jaspers schreef het nawoord, hieronder te lezen en als PDF te downloaden.
nawoord Huub Jaspers
'De Srebrenica-dagboeken', Kolonel b.d. Charlef Brantz - Nawoord
Nog weer een boek over Srebrenica? Ja! En het zal niet het laatste zijn. In Srebrenica vond in juli 1995 de grootste oorlogsmisdaad in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog plaats. De massamoord in de Oost-Bosnische moslimenclave op duizenden mannen is opgenomen in de canon van de Nederlandse geschiedenis. Er trad, met bijna zeven jaar vertraging, een compleet Nederlands kabinet af vanwege het falen van de bescherming die de Verenigde Naties en Nederland beloofd hadden. En ondanks het duizenden pagina’s dikke rapport dat het NIOD in 2002 presenteerde en de daarop volgende parlementaire enquête zijn nog steeds niet alle vragen beantwoord over deze massamoord. Nog altijd komen nieuwe getuigenissen en bewijsstukken boven water. Geheime Amerikaanse documenten bijvoorbeeld, die jaren na dato ineens door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken of de CIA worden vrijgegeven. Of late bekentenissen van betrokkenen en beleidmakers die destijds op cruciale posities zaten.
En nu is er dan een boek van kolonel b.d. Charles Brantz. Hij was in 1995 plaatsvervangend VN-commandant van de Sector Noordoost, het gebied in Bosnië waar ook de Srebrenica-enclave in lag. Hij was daarmee in de VN-lijn de directe baas boven Dutchbat-commandant Thom Karremans. Het boek van Brantz is gebaseerd op zijn eigen dagboekaantekeningen uit die tijd. En dat is de kracht er van. Want bijna twintig jaar na een gebeurtenis is het menselijk geheugen meestal geen betrouwbare bron meer. Brantz heeft het toen meteen genoteerd. Daarmee is zijn boek een authentieke en waardevolle aanvulling op hetgeen we tot nu toe al wisten. Zo blijkt uit zijn gedetailleerde aantekeningen van 11 juli 1995, de dag waarop de enclave viel, dat er wel degelijk luchtsteun was toegezegd aan Dutchbat. Luchtsteun die uitbleef en die, indien ze tijdig gegeven was, het tij had kunnen keren en de verovering van de enclave door de Bosnisch-Servische troepen en de daarop volgende moord op duizenden moslimmannen had kunnen voorkomen.
Kolonel Brantz zat op 11 juli vanaf zes uur ’s ochtends op zijn post in Tuzla te wachten op luchtsteun. Hij bleef maar naar de lucht kijken en wist niet waarom die niet kwam. In zijn dagboek staat dat in de nacht van 10 op 11 juli tot drie keer toe vanuit het hoofdkwartier in Sarajevo het bericht binnenkwam dat de aanvallende troepen door NAVO-vliegtuigen gebombardeerd zouden worden. Inmiddels weten we veel meer. Voor die luchtsteun moest groen licht komen vanuit de allerhoogste VN-regionen en binnen de VN maakten de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad de dienst uit. Het meest machtige van die vijf landen waren en zijn de Verenigde Staten, tevens de leidende natie van het NAVO-bondgenootschap dat de bommenwerpers moest sturen. In een intern evaluatierapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar pas in november 2005 de geheimhoudingsclassificatie vanaf werd gehaald, staat te lezen dat in Washington al op 28 mei 1995 het besluit genomen was om luchtaanvallen tegen de (Bosnische) Serviërs “voor de afzienbare toekomst stilletjes uit te sluiten”. Brantz wist dit in 1995 niet. Ook Karremans en de Nederlandse Dutchbat-militairen in de enclave wisten dit niet. En het is de vraag of het NIOD dit in 2002 wist. Ik heb gevraagd aan het NIOD of ze het Amerikaanse document waar dit uit blijkt bij hun onderzoek hebben kunnen betrekken. Helaas wilde het NIOD deze vraag niet beantwoorden.
Mijn collega Gerard Legebeke* en ik interviewden Joris Voorhoeve hierover in de Argos-uitzending van 5 januari 2007. Voorhoeve was in 1995 namens de VVD minister van Defensie. Ook hij was niet op de hoogte van dit Amerikaanse besluit anderhalve maand voor de val van de enclave. Hij beschouwde het evaluatierapport als een belangrijk bewijsstuk dat nieuw licht werpt op het Srebrenica-drama. Aan Voorhoeve legden wij ook een interview voor dat de Bosnische televisie in november 2005 uitzond met de voormalige Amerikaanse topdiplomaat Richard Holbrooke. Daarin vertelt Holbrooke dat hij indertijd van de nationale veiligheidsadviseur in Washington de opdracht had gekregen “om Srebrenica op te offeren”. De Bosnische interviewer had kennelijk niet door hoe explosief deze uitspraak was en ging er niet op in. Ik kreeg dit interview van een bevriende wetenschapper en vond in het evaluatierapport van het State Department een voetnoot, waarin staat dat Richard Holbrooke op 28 mei 1995 de enige betrokken Amerikaanse functionaris was die zich verzette tegen het besluit om het luchtwapen niet meer in te zetten in Bosnië. Ik schreef een e-mail aan Richard Holbrooke. Maar hij wenste geen enkele toelichting op deze passage te geven. In 2010 is Richard Holbrooke helaas overleden.
Hoewel ik me al sinds 1998 als onderzoeksjournalist met Srebrenica bezig houd, heb ik Charles Brantz pas in juni 2011 persoonlijk leren kennen. Een man die van zijn hart geen moordkuil maakt. Eigenzinnig en hartelijk. Priemende, donkere ogen en een buitengewoon stevige handdruk. Een man met vele talenten. In zijn jeugd tekende hij en was hij een snelle en behendige voetballer. Hij speelde op straat in Den Haag en kwam bij ADO terecht. Hij schopte het zelfs tot het Nederlands jeugdelftal, waar hij samen speelde met onder meer Johan Cruijff, Barry Hulshoff en Wim Janssen.
Mijn eerste kennismaking met Brantz was telefonisch. Generaal Ratko Mladic, de hoogste bevelhebber van de troepen die Srebrenica veroverden, was in Servië opgepakt en overgebracht naar Den Haag om berecht te worden door het Joegoslavië Tribunaal. In De Volkskrant verscheen een interview met voormalig NIOD-directeur Hans Blom en een opiniestuk van zijn hand. Ik was bezig een reactie daarop te schrijven voor dezelfde krant. De dubbele kop boven het stuk van Blom luidde ‘Mladic volgde geen script in Srebrenica’ en ‘De Bosnisch-Servische aanval was niet ruim van tevoren gepland, en de massamoord evenmin’. Ik belde met een aantal mensen om mijn tegenargumenten te toetsen, onder wie met Charles Brantz. Hij bleek ergens in Duitsland te wonen en zijn telefoonnummer zat in het adresboekje van een bevriende televisie-collega. Brantz was net zo verontwaardigd over de analyse van Blom als ik. En ook over de stelling van het NIOD dat het Bosnisch-Servische voornemen om de enclave in te nemen pas tussen 6 en 9 juli 1995 zou zijn ontstaan. “Dat kan helemaal niet”, riep Brantz door de telefoon, “het is alleen al om logistieke redenen onmogelijk om een dergelijke operatie op zo’n korte termijn te plannen”. En hij kon het weten want het opzetten van militaire operaties was zijn specialiteit, benadrukte hij. Brantz maakte tijdens zijn militaire loopbaan tientallen scenario’s voor operaties en oefeningen.
Ik besloot Brantz op te zoeken in Duitsland. We spraken meerdere dagen met elkaar. Uiteindelijk maakte ik een lang interview met hem dat op 10 juli 2011 op Radio 1 werd uitgezonden. Daarin zet Brantz uiteen welke aanwijzingen hij voor de val van Srebrenica had, dat de (Bosnische) Serviërs wel degelijk de hele enclave op zouden gaan rollen en het niet zouden laten bij het inpikken van een klein deel er van (de zuidoostpunt), waar de VN van uit gingen. De belangrijkste van deze aanwijzingen zijn ook terug te vinden in dit boek: het trendmatige karakter van het Bosnisch-Servische optreden waarbij etnische zuiveringen eerder de regel dan de uitzondering waren; het feit dat uitgerekend generaal Mladic de aanval leidde; het afknijpen van de enclave sinds het vroege voorjaar van 1995; de signalering van de Arkan Tijgers in het gebied vanaf eind mei; de voorgeschiedenis waarbij moslimstrijders vanuit de door de VN beschermde enclave bij rooftochten dood, verderf en haat hadden gezaaid in omringende, door Bosnische Serviërs bewoonde, dorpen; het toenemend aantal incidenten; de verplaatsingen van voertuigen met wapens; het vastlopen van de internationale bemiddelingspogingen; nieuwe richtlijnen voor de VN-blauwhelmen die aangaven dat de uitvoering van het mandaat en de bescherming van de bevolking minder belangrijk waren dan de veiligheid van de eigen militairen.
Brantz wijst in dit boek ook op het gebrek aan daadkracht bij de leiding van Dutchbat en met name van Dutchbat-commandant Thom Karremans. Toen ik ruim twaalf jaar geleden, nog voor verschijning van het NIOD-rapport, de Duitse generaal Manfred Eisele voor Argos interviewde, die in 1995 een topfunctie bekleedde op het VN-hoofdkwartier in New York, wees hij me er op dat het unfair is om elke keer weer de Zwarte Piet bij de Nederlandse militairen te leggen. Dutchbat was slecht uitgerust, geïsoleerd, afgeknepen, gedemoraliseerd en voorzien van een op zijn minst dubbelzinnig mandaat. “U moet vooral niet vergeten dat de schuldigen de moordenaars zelf zijn en hun opdrachtgevers in Pale en in Belgrado”, zei hij. Natuurlijk ligt er een verantwoordelijkheid voor het niet optreden tegen deze agressie bij de VN. Maar dan is toch de VN-Veiligheidsraad de eerst aangewezen partij om hierop aan te spreken, benadrukte de Duitse generaal. Het zijn de regeringen van de permanente vijf leden van die raad die hoofdverantwoordelijk zijn voor het niet adequaat reageren. En niet de Nederlandse regering of Dutchbat. De cruciale beslissingen zijn genomen in Washington, Londen, Parijs en New York en niet in Den Haag. Tegelijk kwam Eisele met een nuancering: Dutchbat was objectief gezien kansloos. Maar de loop van de geschiedenis is wel vaker veranderd doordat een militair commandant in een ogenschijnlijk kansloze situatie toch opstond en heldhaftig verzet bood.
Het NIOD concludeerde in 2002: “Nu er evident bij geen van de betrokkenen voorkennis was, was adequaat reageren bij voorbaat uitgesloten.” Als deze conclusie onjuist is, als niet het gebrek aan voorkennis de reden was voor het uitblijven van een adequate reactie, wat was dan wel de reden? Heeft men de Bosnische Serviërs wellicht bewust de enclave te laten innemen om de kaart van Bosnië te vereenvoudigen en zodoende makkelijker tot een vredesregeling te komen? Deze cynische gedachte lijkt plausibel, maar hard bewijs is er tot dusverre niet. Feit is wel dat enkele maanden na het Srebrenica-drama met de ondertekening van de Dayton-akkoorden een einde werd gemaakt aan de oorlog in Bosnië.
Waarom is het twintig jaar na dato belangrijk om de gebeurtenissen rond Srebrenica te blijven onderzoeken? Omdat nog steeds nieuwe puzzelstukjes boven water komen en omdat Srebrenica nu eenmaal de grootste oorlogsmisdaad in Europa sinds 1945 is. Om de juiste lering hieruit te kunnen trekken, moeten alle relevante feiten op tafel. Een lering kunnen we in elk geval trekken uit dit drama: partijen en landen die in een bloedige burgeroorlog betrokken zijn, zijn vaak bereid om tot het uiterste te gaan, om alles in te zetten om de overwinning te behalen en de tegenstander te vernietigen. Als de internationale gemeenschap zich met dergelijke oorlogen wil bemoeien maar niet bereid is de ultieme consequenties daarvan te aanvaarden door ook eigen offers te brengen, dan is het wellicht beter om zich niet militair te mengen in dit soort situaties. Hoe frustrerend dit ook moge zijn. De kans is dan immers groot, dat toont het Srebrenica-drama aan, dat de situatie alleen maar wordt verergerd. Oorlog is de lelijkste uitvinding van de mens. Je moet geen oorlog willen voeren. Maar als je meent oorlog te moeten voeren, dan moet je het vastberaden en goed doen. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.
*Argos-eindredacteur Gerard Legebeke overleed op 1 augustus 2008 op 54-jarige leeftijd aan een hartstilstand. Hij deed samen met Huub Jaspers diepgravend onderzoek naar de val van Srebrenica.