Het Spoor Terug
De gedrevenen 2: Pater Jan Verschueren (Nieuw-Guinea)
Deel twee van 'De gedrevenen', een zevendelige serie met portretten van Nederlanders die hun leven stelden in het teken van een ideaal, gereconstrueerd aan de hand van dagboekfragmenten, brieven en herinneringen.
In deze aflevering een portret van pater Jan Verschueren.
Veertig jaar lang zette deze missiepater, cultureel antropoloog en musicoloog zich in voor de Papoea's op Nieuw-Guinea en ontdekte daar tevens de Doodskopstam en de Julianarivier.
Interviews over Verschueren met:
- een zus van Verschueren, kloosterzuster Cecilia;
- Jan van Baal, voormalig gouverneur Nieuw-Guinea;
- pater Arie Vriens, eveneens missiepater geweest;
- pater Jan Boelaars, ex-missiepater;
- Maurice Dorren, vroeger gouvernementsarts.
Inleidende teksten:
Tekst 1
Met deze woorden huldigt pater Jan Verschueren het 50-jarig bestaan van de missie op Nieuw-Guinea, waar de missionarissen in 1905 voet aan wal zetten. Het is ook het jaar waarin Jan Verschueren ter wereld komt. Hij groeit op in het Brabantse dorp Bavel, als oudste zoon uit een katholiek boerengezin. Als kleine jongen brengt hij zijn vrije tijd door met knutselen, schilderen en zingen. Op de lagere school behoort hij tot een van de beste uit de klas. Hij krijgt dan ook de kans om verder te leren bij de paters van Tilburg. Het is de tijd van het 'grote' missie-uur. Collectebussen rinkelen door het hele land om ook de verste uithoeken van de wereld te kerstenen. Ook 'Jen', zoals hij door vrienden wordt genoemd, wil hieraan meedoen. In 1931
laat hij zich tot priester wijden. Een jaar later vertrekt hij naar Nieuw Guinea, waar hij bijna 40 jaar lang zijn ziel en zaligheid in dienst zal stellen van de Papoea's, op een vernieuwende manier.
Zuster Cecilia, een van Jan's drie zussen die alledrie het klooster in zouden gaan, herinnert zich zijn vroege roeping:
Tekst 2
Eigenlijk is Jan Verschueren door zijn congregatie uitgezonden om twee jaar in Nieuw Guinea journalistiek werk te doen. Maar het propagandawerk trekt hem niet. Het avontuur roept, vooral omdat hij wordt gegrepen door de mensen en hun cultuur. Vanuit de hoofdstad Merauke trekt hij er regelmatig
voor enkele weken op om de verschillende kunstvormen van de bevolking te bestuderen. Natuurlijk doopt hij en verkondigt het woord Gods, maar tegelijkertijd heeft Jan Verschueren ook oog voor de gewoontes van de stammen waar hij mee in aanraking komt. Hij bestudeert de taal, slaat met bewondering de dansen gade en verbaast zich over de muziek. Op verzoek
van Jaap Kunst, de beroemde ethnomusicoloog, zet Verschueren tekst en noten van de Papoea-gezangen op papier en trekt hij er regelmatig op uit om in de rimboe die gezangen op te nemen. Met op zijn rug een zware grammofoon. Regelmatig houdt hij Kunst op de hoogte:
Tekst 3
Verschueren is blij als hij na een paar jaar uit Merauke mag vertrekken; de stad, met zijn vormelijke verplichtingen is hem een gruwel. Hij gaat onder andere werken bij de Marindstam, de Jeestam, het Flygebied en het Gap-Gap-gebied. Meestal bezoekt hij zijn mensen lopend - zestig, zeventig kilometer per dag is niet abnormaal, wat hem de bijnaam Woudloper Jan oplevert. Tijdens deze tournees komt hij in aanraking met vreemde feesten, bol van seksuele initiatierituelen. Voor Verschueren een nieuw studie-object. In die zin is hij een vreemde eend voor zijn confraters. Interesse voor de gewoonten van de Papoea is niet gebruikelijk. Eenzelfde interesse heeft ook Jan van Baal, die in 1937 als controleur van het Nederlands Gouvernement in
Merauke aankomt. Hun eerste ontmoeting vindt plaats in Merauke:
Tekst 4
Dit soort 'open brieven' worden regelmatig door Verschueren aan zijn medepastoors toegezonden. Acculturatie, aanpassing van de katholieke kerk aan de gewoonten van de Papoea en verdieping van het christendom is zijn credo. Voor veel conservatieve collega's veel te revolutionair. Zo wil
Verschueren in 1943 al beginnen met de opleiding voor Papoea-kathechisten, een idee, dat pas vele jaren later verwerkelijkt wordt.
Maar op meerdere gebieden houdt Verschueren er, voor die tijd, progressieve ideeën op na. Weliswaar in het kader van de missionering, maar toch. Pater Arie Vriens:
Tekst 5
Zijn ideaal is in 1943 gerealiseerd, maar sterft na enkele productieve jaren een stille dood, nadat de school wordt overgeplaatst naar het stedelijke Merauke. Intussen is de Tweede Wereldoorlog afgelopen. Zuid-Nieuw Guinea heeft nauwelijks iets van de oorlogshandelingen gemerkt, behalve dan dat het de missionarissen belet om met verlof naar Nederland te gaan. In 1947, na zestien jaar kan Jan Verschueren eindelijk weer naar huis. Maar ook hier kent hij geen rust: stad en land trekt hij door om te vertellen over zijn ervaringen in Nieuw Guinea en zo geld in te zamelen voor zijn mensen. Arie Vriens over zijn eerste ontmoeting:
Tekst 6
In 1948 keert Verschueren terug naar Nieuw-Guinea. Hij is overgeplaatst naar een nieuw gebied, de Mappi. Daar moet hij op zoek naar nieuwe parochies. Als opvolger van pionier Cees Meeuwese. Voordat deze op verlof gaat naar Nederland maken zij gezamenlijk een tournee: met een onverwacht gevolg:
Tekst 7
Verschueren vindt de publiciteit over deze ontdekking maar overdreven. Ook het lintje van de koningin kan hem weinig boeien. Andere, veel belangrijkere zaken trekken zijn aandacht. In de Mappi kan hij zijn denkbeelden in praktijk
brengen. Na twee jaar is het koppensnellen bedwongen. Dit feit wil Jen Verschueren luister bij zetten. Pater Jan Boelaars, in 1950 voor antropologisch onderzoek naar de Mappi gekomen, kan er nog steeds met emotie over praten:
Tekst 8
Voor Nederland wordt Nieuw-Guinea, na de onafhankelijkheid van Indonesië, belangrijker. Er komen dan ook steeds meer Nederlanders: niet alleen missionarissen, maar ook verpleegsters en artsen. Zo ook Maurice Dorren. Als
gouvernementsarts trekt hij richting het Mappi-gebied en ontmoet daar voor het eerst Jan Verschueren.
Tekst 9
Ook Jan Boelaars weet over de impulsiviteit en felheid van Verschueren mee te praten, maar zegt hij erbij, je moet het in die tijd zien en in die cultuur:
Tekst 10
Het merendeel van de tijd besteedt Jan Verschueren echter aan de verdieping van het christendom. Doopjes zijn voor hem slechts statistische gegevens. Het gaat Verschueren om de beleving van het katholicisme. Ook in de Mappi is acculturatie zijn grootste streven. Onderwijs, feesten, dansen zijn daarbij een eerste middel. En natuurlijk heeft de muziek zijn bijzondere aandacht. Hij maakt teksten op bestaande melodieën maar componeert ook nieuwe. Arie Vriens, die inmiddels ook in het Mappigebied werkzaam is, over deze liederen:
Tekst 11
De bijzondere belangstelling van Verschueren voor de cultuur van de Papoea krijgt eindelijk erkenning. In 1952 wordt hij door Jan van Baal, die inmiddels gouverneur van Nieuw Guinea geworden is, uitgenodigd om deel te nemen aan een commissie, die de medische en sociale oorzaken van de voortdurende
bevolkingssterfte onder de Marind gaat onderzoeken. Verschueren is speciaal aangetrokken om de invloed van de rituele feesten hierop te bestuderen. Maurice Dorren, die ook deel uitmaakt van deze commissie, vertelt, waarom dit onderzoek voor Jan Verschueren zo belangrijk is.
Tekst 12
Na anderhalf jaar hard werken komt de commissie met een onderzoeksresultaat. Verschueren's bijdrage wordt geroemd, maar volgens gouverneur Van Baal ademt het rapport te veel kritiek uit op het gouvernement. In aangepaste vorm wordt het in gepubliceerd. Voor Jan Verschueren een bitter pil. Om deze enigszins te verzachten wordt hij in 1955 benoemd als pastoor van Wendu, in het hart van het Marind-gebied. Verschueren is teruggekeerd op de plek waar hij is begonnen. Vol enthousiasme stort hij zich op allerlei ideeën, maakt plannen, voert ze uit. Arie Vriens herinnert zich noch een project aan de Kumbe-rivier:
Tekst 13
Sommige projecten lukken, sommige niet. Maar steeds opnieuw blijft Jan Verschueren proberen de apathische houding van de Marind te overwinnen. Niets menselijks is daarbij onze missionaris vreemd, zoals Maurice Dorren enkele malen meemaakt.
Tekst 14
Niet alleen de missie heeft haar belangen in het Marindgebied, ook het gouvernement. In 1959 besluit het bestuur tot de start van een groot rijst-project. Zonder overleg worden achter Wendu, waar Verschueren pastoor is,
grote stukken tuinen, huizen en bomen omgeploegd. De Marind wordt hun grond ontnomen. Protesten bij het bestuur helpen niet. In het jaaroverzicht van de parochie Wendu staat te lezen:
Tekst 15
In 1963 wordt Nieuw Guinea ingelijfd door Indonesië. Plotseling vindt Jan Verschueren zichzelf terug op de zwarte lijst, als vijand van de Indonesische regering. In het jaaroverzicht van 1963 lezen wij:
Tekst 16
Binnen enkele weken stromen de kerken weer vol, en maakt Verschueren weer nieuwe plannen om de Marind te helpen. Maurice Dorren over wat `Jen' daarbij steeds voor ogen had:
Tekst 17
Hoe geïnspireerd de denkbeelden van Verschueren ook zijn, zijn inspanningen tot verdieping bij de Marind blijven vrijwel zonder resultaat. Het blijft een volk dat dan wel katholiek is, maar blijft vasthouden aan oude gebruiken. In de vernieuwingen die vanuit Rome worden uitgevaardigd door het Tweede Vaticaans Concilie, ziet hij weinig heil voor Zuid Nieuw Guinea. En de maatregel die vanuit de kerkprovincie wordt uitgevaardigd, om voortaan in teams te gaan werken, vraagt om een reactie van zijn kant. In een brief aan Arie Vriens lucht hij zijn hart.
Tekst 18
In juni 1970 wordt Jan Verschueren ziek. Hij lijdt aan een longaandoening. Vanwege de ernst van zijn ziekte wil men hem overbrengen naar Nederland. Tijdens de tussenstop in Jakarta moet hij echter hals over kop naar het ziekenhuis. Op 28 juli 1970 sterft Jan Verschueren. Vanuit Jakarta wordt de volgende brief geschreven aan de bisschop te Merauke:
Tekst 19
Het lichaam van Jan Verschueren wordt uiteindelijk bijgezet op het kerkhof in Merauke. Voor Jan Boelaars en zijn zus Zr. Cecilia zal hij in gedachten blijven voortleven als een gedreven man.
Uitgebreidere documentatie aanwezig in VPRO archief