Het Spoor Terug
Cheerio! 4: Het zwarte goud
Deel vier van de zeventiendelige serie 'Cheerio!' over Nederland tijdens de wederopbouw.
In deze aflevering: de rol die de mijnindustrie speelde bij de naoorlogse wederopbouw van Nederland. Met name wordt ingegaan op de opkomst van een nieuwe eenheidsvakbond, de Algemene Bond van Werkers in het Mijnbedrijf, de ABWM, en de tegenreactie die dit van vooral katholieke zijde opriep. Na een aanvankelijke sterke groei, die het ledental van dat van de katholieke mijnbond eind jaren '40 zelfs overtreft, zakt de ABWM begin jaren vijftig weer ineen en krijgt de katholieke bond weer de alleenheerschappij.
Interviews hierover met:
- Wim van Exter, eerste voorzitter van de ABWM, communist;
- Arnold 'Nol' Krewinkel, bovengronds mijnwerker, lid ABWM;
- Wiel Verheyen, ex-ondergronds mijnwerker, bestuurslid ABWM;
- Henk Scheven, ex-ondergronds mijnwerker, lid ABWM;
- Frans Hermans (pseudoniem voor J. Gorissen), ex-ondergronds mijnwerker, lid Katholieke Mijnwerkers Bond;
- Frans Dohmen, vanaf 1945 voorzitter Katholieke Mijnwerkers Bond (KMWB).
Met liedjes gezonden door ex-mijnwerker Miel Vluggen met muzikale begeleiding van Charles Engering, een gelezen tekstfragment uit 'Ik zwarte blanke slaaf' geschreven door Wim Nijsten en met mijngeluiden opgenomen in de mijn 'Li Trembleu' in Blegny, België.
Inleiding
Koste wat het kost moest de kolenproductie omhoog. De mijnwerkers leverden in belang van het vaderland zelfs hun vrije zondag in om zij aan zij met gestrafte SS-ers de kolen uit de grond te halen. Toch gloeide er hoop in het Limburg van die dagen. De oprichting van de Algemene Bond voor Werkers in de Mijnen was het begin van een serieuze strijd tegen de vooroorlogse wantoestanden en tegen de macht van kerk en patroon.
TEKST 1 De OVS, de Ondergrondse Vakschool van de Staatsmijnen, moest de Limburgse arbeidersjongen gehoorzaamheid, fatsoen en onvoorwaardelijke trouw aan de leiders, de kerk en de mijn, bijbrengen. Ook Wim Nijsten, uit wiens boek 'Ik zwarte blanke slaaf' u een fragment hoorde, doorliep dit instituut. Vlak na de oorlog worden er per jaar zo'n duizend jongens van gemiddeld vijftien jaar voor de mijnschool geronseld. Wie niet vrijwillig naar de OVS wil, wordt door de pastoor overgehaald. En de hardnekkige weigeraars komen er vanzelf achter dat er in Limburg moeilijk ander werk te vinden is. Deze helden van het zwarte goud wacht de taak om tot hun pensioen in de ingewanden van de aarde te wroeten met als troost de mijnwerkersromantiek die hen door liederen als 'Wij zijn de bevoorrechte nijvere jeugd' wordt opgedrongen. Henk Scheven is vijftien jaar als hij als werkloos landarbeider vanuit Drenthe naar Limburg komt. Op de mijn 'Wilhelmina' werkt hij zes dagen in de week als leesjongen: Uit de voorbij denderende leesband moet hij de stenen tussen de kolen vandaan plukken.
TEKST 2 In het ondergrondse blad 'Gluck auf' pleit de communist Wim van Exter dan al twee jaar voor een eenheidsbond. De gedachte slaat aan bij de duizenden mijnwerkers die het blad onder ogen krijgen. Alleen de kompels van de Maurits in Geleen - overwegend los-vaste seizoenarbeiders - zijn moeilijk warm te krijgen voor een algemene mijnwerkersorganisatie. Wim van Exter zet toch door.
TEKST 3 In het belang van de eenheidsgedachte, de bond moet immers groeien en potentiële leden moeten niet afgeschrokken worden door een we al te communistische nestgeur, treedt Van Exter vrijwillig af. Wiel Hamers, locoburgemeester van Munstergeleen en rechtgeaard katholiek, volgt hem op. Het gezicht van de bond is gered en de leden stromen toe.
TEKST 4 Henk Scheven werkt vanaf de bevrijding ondergronds zij aan zij met gestrafte nazi's en voormalige SS'ers. Voor hen is het werk een straf, voor Scheven de dagelijkse routine, jaar in jaar uit. De regering trekt zich niets aan van de protesten tegen de tewerkstelling van de oorlogsmisdadigers. Van een zuivering van het leidinggevend personeel, dat nogal eens met de Duitse bezetter had gecollaboreerd, komt ondanks spontane acties evenmin iets terecht. Niemand kan gemist worden, koste wat het kost moeten er zoveel mogelijk kolen uit de grond. De wederopbouw van het half verwoeste vaderland is geheel afhankelijk van de energie van het Zwarte Goud uit de acht particuliere en vier Staatsmijnen die Limburg telt. De productie komt maar langzaam op gang. In december 1945 wordt nog steeds niet meer dan een half miljoen ton gedolven, terwijl de productie tijdens de bezetting één miljoen ton per maand bedroeg. Zelfs de extra voedselrantsoenen die de regering ter beschikking stelt, kunnen het tekort aan mijnwerkers niet opheffen. Zij die wel in de schacht afdalen, zoals Nol Krewinkel, krijgen voortdurend te horen dat de productie omhoog moet.
TEKST 5 Door middel van zogenaamde 'akkoorden' wordt elke dag vooraf bepaald hoeveel kolen elke mijnwerker die dag moet produceren. Wiel Verheijen werkt met zo'n akkoordsysteem in de O.N.-2, de Tweede Oranje-Nassaumijn.
TEKST 6 Ondanks de extra bonkaarten en de hoge lonen willen veel mannen weg uit de mijnen. Frans Hermans, een schuilnaam omdat hij liever anoniem wil blijven, dient eind 1944 een verzoek tot ontslag in.
TEKST 7 Frans Hermans blijft toch weg en vindt een tijdelijk baantje als grenswachter. Daarna keert hij terug in de mijn. Met zes kinderen zit er weinig anders op. Hij sluit zich aan bij de katholieke bond die dan al weer flink is gegroeid en de ABWM begint te evenaren. Intussen moet er nog steeds hard gewerkt worden. Het zogenaamde ziekvieren neemt toe en ook Frans Hermans blijft met maagklachten thuis.
TEKST 8 De druk van de kerk is zo groot, dat Frans Hermans nooit overwogen heeft om zijn lidmaatschap van de Rooms-katholieke Mijnwerkers Bond op te zeggen. Tegen het einde van 1945 loopt het ledental van de onafhankelijke Algemene Bond van Werkers in het Mijnbedrijf op tot twaalfduizend, en begint daarmee de katholieke bond te benaderen. Bij anonieme verkiezingen voor de Fondscommissie van het Algemeen Mijnwerkers Fonds krijgen de kandidaten van de Algemene Bond zelfs verreweg de meeste stemmen en behalen de absolute meerderheid in de commissie. De kerk verhoogt ondertussen de druk op de mijnwerkersgezinnen om zich vooral 'niet verkeerd' te organiseren. Wiel Verheijen is sinds de bevrijding actief lid van de afdeling Schaesberg van de Algemene Bond, de ABWM. Wát die openlijke stellingname tegen de kerk inhoudt, merkt hij zowel boven als onder de grond.
TEKST 9 Ook Nol Krewinkel is sinds hij in 1946 ging werken op de particuliere mijn Laura in Eijgelshoven lid van de Algemene Bond. In Eijgelshoven is de bemoeienis van de kerk met het werk en het privéleven net zo groot.
TEKST 10 In de Mijn Industrie Raad, het overlegorgaan van werkgevers en werknemers, komen de rivalen elkaar tegen. Om de krachten tegen de ABWM te bundelen hebben de katholieken samen met de kleine protestant christelijke bond en zelfs met de socialisten de Vakunie opgericht. Zo brengt voorzitter Frans Dohmen zijn eenheidsgedachte in praktijk. De inmiddels hoogbejaarde voorzitter weet nog hoe hij met de ABWM in de Mijn Industrie Raad zat.
TEKST 11 In 1952 kan de Rooms-katholieke Bond zich met gerust hart opmaken voor de viering van het 50-jarig bestaan van de Staatsmijnen. De aanval op het katholieke bastion is afgeslagen, de macht van de kerk weer met zo overheersend als voor de oorlog. ABWM-er Nol Krewinkel iet machteloos toe hoe zijn bond langzaam ineenschrompelt.