VPRO Marathoninterview
Jan Blokker Uur 2
Hij was meer dan tachtig jaar en nog vaak in de krant. Jan Blokker bleef zich over van alles en nog wat verbazen en opwinden en deed dat tot 6 juli 2010. Twintig jaar daarvoor, op 20 juli 1990, was hij te gast in het Marathoninterview. Toen omspande zijn journalistieke carrière al tweederde van de uiteindelijke bijna zes decennia.
Eigenlijk best aardig
Via Het Parool, Algemeen Handelsblad, Zo Is Het Toevallig Ook Nog Eens Een Keer (1963-1964) van de VARA en de VPRO-televisie, kwam hij bij de Volkskrant terecht, waar hij jarenlang zou werken en waarvan hij ook adjunct-hoofdredacteur werd. En dit alles zonder zijn studie Nederlandse Taal- en Letterkunde en Geschiedenis te hebben afgerond.
Blokker ontwikkelde zich tot het geweten van links-intellectueel Nederland. Samen met H.J.A. Hofland en Harry Mulisch, die hij bij het Algemeen Handelsblad leerde kennen, vertegenwoordigd hij nog altijd de éminence grise van de Nederlandse intelligentsia. Sinds 2006 – het jaar van zijn breuk met de Volkskrant – schrijft hij zijn commentaarstukken voor het NRC Handelsblad. Tijdens het marathoninterview met Chris Kijne in de zomer van 1990 hoefde het allemaal niet zo pretentieus. Blokker bleek heel wat aimabeler dan zijn columns soms doen vermoeden.
-------------------------------------
Biografie Jan Blokker
"Een potentieel vadermoordenaar"
Jan Andries Blokker werd op 27 mei 1927 geboren in de Admiraliteitenbuurt in Amsterdam. Hij kwam in een gezin terecht dat, zoals hij in november 2003 in een artikel in Trouw zegt, “redelijk belezen, maar niet outstanding van afkomst is. Geen adel, maar keurige middenstanders met een sterke neiging tot overdracht.” Van zijn ouders hoorde hij de verhalen die zij hadden meegemaakt, waardoor hij “de Eerste Wereldoorlog heeft meegemaakt. Daar begint mijn herinnering, aangespoeld uit het verleden.” Blokkers vader was kantoorbediende bij een bank, die het ver had kunnen schoppen als hij niet als kind aan tbc had geleden. Door dat op zijn werk te melden waren de promotiekansen verkeken. Tbc speelde een grote rol in huize Blokker: “Tocht! Pas op voor tocht. Ook als de mussen van het dak vielen. Als ik een deur niet achter mij had dichtgetrokken, kon ik van mijn moeder op mijn lazer krijgen, omdat vader bij een open raam zat en ik een aanslag op zijn leven had gepleegd.”
Blokker bezocht de HBS op de Keizersgracht in Amsterdam en deed in 1944 zijn examen: “Ik heb nog een foto, genomen van mijn eindexamenklas, in 1944. Daar staan we, met z’n allen, op de Keizersgracht. Op de achtergrond zie je het huis van Anne Frank. Ze kon zo op ons neerkijken. Daar kan ik met schaamte aan terugdenken.” Hij studeerde daarna Nederlands en Geschiedenis, maar maakte die studies niet af. Op 24-jarige leeftijd debuteerde hij met de novelle Séjour, waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs won. Er volgden nog twee romans, Bij Dag en Ontij (1952) en Parijs, Dode Stad (1954), maar in 1952 legde hij zich op het dagbladwezen toe. Hij werd leerling-verslaggever bij Het Parool, waar Simon Carmiggelt hem onder zijn hoede nam en hem aan het schrijven van filmrecensies zette. Twee jaar later maakte hij de overstap naar het Algemeen Handelsblad. Daar kwam hij Henk Hofland en Harry Mulisch tegen, die ook net hun (journalistieke) carrière waren begonnen. Een vriendschap die velen in de loop van de decennia tot de verbeelding heeft gesproken, het triumviraat van intellectueel Nederland.
Een wat bredere publieke bekendheid kreeg Blokker door zijn deelname aan het roemruchte satirische televisieprogramma van de VARA, Zo Is Het Toevallig Ook Nog Eens Een Keer, waar ook Gerard Reve en Mies Bouwman aan meewerkten. Het programma liep één seizoen, in 1963-1964. In 1967 verliet hij het Algemeen Handelsblad. Hij was uitermate ongelukkig met de samenwerking die het dagblad aanging met De Telegraaf. “Het is voor een groot percentage een gevoelsargument, maar ik vind De Telegraaf nu eenmaal een stinkkrant.” In 1968 begon hij bij de VPRO als chef informatieve programma’s. Ook stond hij in dat jaar voor het eerst met een column in De Volkskrant. Er zouden 3815 columns voor De Volkskrant volgen. Tien jaar later werd hij adjunct-hoofdredacteur, tot 1985. Daarnaast schreef hij film- en operascenario’s, was hij voorzitter van het Productiefonds voor de Nederlandse Film en Bijzonder hoogleraar Persgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Blokker schreef ook een aantal boeken. Met zijn zoons Bas en Jan schreef hij Het Vooroudergevoel.
Jan Blokker verwierf een grote schare fans met zijn scherpe columns, de zuurste azijnpissers van de Azijnbode. Een hekel aan hypocrisie en opgeblazen gedoe, een sceptische kijk op de politiek en een haarfijn gevoel voor wat wel en niet door de beugel kwam. Premier Balkenende werd en wordt in de hoek gezet als ‘ventje’ en Alexander Pechtold als ‘kereltje’. Een groepje trouwe lezers dat vlak voor Blokkers vertrek bij De Volkskrant in 2006 langs mocht komen op de redactie verwoordde het als volgt: “Het ergste verwijt dat ik De Volkskrant maak, is dat jullie mij niet kunnen garanderen dat Jan Blokker het eeuwige leven heeft.”
Die uitspraak kwam dus vlak voor de veelbesproken en breed in de pers uitgemeten breuk met De Volkskrant. Blokker had niet langer het gevoel er thuis te horen, en er waren ook wat ruzies aan zijn vertrek voorafgegaan. Hij stapte over naar het NRC Handelsblad, waar hij voor de ochtendtabloid NRC next ging schrijven.
------------------------------------------------
Hoogtepunten uit het interview
"Ik was een ontzettende schijtebroek als kind"
Jan Blokker haalt de inspiratie voor zijn columns uit het nieuws. Chris Kijne wilde om te beginnen weten of die gretige nieuwsgierigheid van huis uit was meegegeven. "Het nieuws werd gevolgd, ik weet uit mijn allervroegste jeugdherinneringen, dat elke ochtend om zeven uur, op woensdag met de VARA begon met a: De Haan en b: dat, soms in honderd coupletten, socialistische strijdlied. En dan kwam pas Vas Diaz, dat moest wachten tot de VARA zijn ochtendwijding achter de rug had."
En waar komt toch dat wantrouwen vandaan? Blokkers vader leed aan tbc en kreeg geen promotie doordat hij zo eerlijk was geweest dat op te biechten. Daardoor kreeg hij het gevoel sociaal gedupeerd te zijn. "Het was absoluut geen man die ooit op een barricade zou zijn geklommen. [Maar] ik ben wel groot geworden met het idee dat je mensen die iets te vertellen hebben om te beginnen moet wantrouwen. Dat vind ik nog steeds een buitengewoon bijzondere opvatting en levensopvatting."
Die achterdocht tegen autoriteit viel ook zijn moeder ten deel, want die had thuis de broek aan, en niet zonder reden: "Mijn moeder was in veel opzichten een hele dominante vrouw, dus die heeft heel veel bijgedragen. Dat heeft ook weer met die tbc te maken, daar moet je niet te, nou ja, je mag er wel gering over denken, maar een raar soort ziekte is dat toch. Dat heeft een deel van mijn jeugd echt ontzettend beheerst. Een van de dodelijkste angsten die ik als kind had, was als mijn vader bloed opgaf. Dan rochelde hij en dan gaf ie een beetje bloed op en dat was levensgevaarlijk, nou ja, een beetje gevaarlijk was het ook wel. Ik ben opgegroeid met drie dingen die mij als kind, die ik aanvaardde als noodlottigheden. Het eerste was dat ik veel moest eten, want ik moest van mijn moeder een vetlaag om mijn longen kweken, want tbc was dan misschien niet erfelijk, maar het kon wel overspringen. Dus veel dikke havermoutpap, griesmeelpap en behoorlijke vette jus bij het eten. Het tweede was dat tocht levensgevaarlijk was. Dus ook als de mussen van het dak vielen en het was bloedheet in de zomer en het raam was open in de kamer en mijn vader zat in de kamer en ik liet de deur achter mijn gat open staan, was ik een vadermoordenaar, potentieel. Het derde was avondlucht. De mooie lucht van overdag werd vervangen door een buitengemeen smerige, giftige lucht. Dat zijn kleine gevolgen van het tbc-syndroom. Ik was een ontzettende schijtebroek als kind. Maar als kind had ik ook wel iets van: het is allemaal niet waar! Dus dat wantrouwen jegens de autoriteiten zat er al vroeg in. Mijn moeder was de autoriteit thuis."
In het laatste uur van het marathoninterview vraagt Chris Kijne zich af of Blokker niet gewoon een burgermannetje is. Die suggestie wordt ruimschoots omarmd. "Ik ben inburgerlijk, denk ik. In mijn hele leven en manier van doen. Ik ben erg geneigd rekening te houden met wat andere mensen van mij vinden, dat is wel het prototype van de burgerman. Ik ben Hollander, ik ben geen calvinist, nou ja, dat wil zeggen we zijn allemaal calvinist. Maar ik ben geen dominee, wel een burgerman. Ik zou best mijn burgernorm aan de samenleving op willen leggen, een kleine verborgen machtswellust. Ik zou bijvoorbeeld morgen best een politieverordening af willen kondigen dat iedereen die zijn huis timmert of een schilderwerk verricht die op straffe van iets heel ergs zijn muziek uit moet doen. Ik kan wel groots en meeslepend willen leven, maar dat is onzinromantiek. Als ik de kans krijg, doe ik het toch niet."
Als het gesprek op de 'zachte sector' komt, knapt er iets in Blokker. Het blijkt al jaren een bron van enorme opwinding: "Met regelmaat in de geschiedenis komen die dingen voor, aberraties in de samenlevingen. Ik sluit het echt rigoureus uit dat er mensen zijn die er baat bij gevonden hebben. Dat iemand ooit baat heeft gevonden bij een RIAGG, de grootste zwendelvereniging van Nederland, waar jaarlijks 700.000 mensen bij aankloppen. Ik ben resultaatgericht en pragmatisch. Ik bedoel met baat: ik heb een kwaal, ik heb een probleem en dat hindert me en dan ga ik naar een therapeut of een psychiater of een andere boef, nou ja, een boef, ja, eigenlijk zijn het allemaal boeven. En dan is het voorbij: nee, dat bestaat niet. Dat is een grote kwakzalverij, mensen geloven erin, net zoals ze in het marxisme geloofden. Ik ken niemand die er baat bij gehad heeft. Ik geniet elke keer weer van een berichtje als er weer een dame in haar bil is geknepen door zo'n figuur, dat bevestigt mijn gelijk. Werkgelegenheid, in dat circuit moet het geld toch ook rondgepompt worden. Als handelsreizigers die langs de deur gaan en hun voet tussen de deur zetten om jou of mij of onze vrouwen een stofzuiger te slijten, zo gaan de dames en heren therapiebedrijvers echt een, twee en drie hoog langs de deur met garen en band van psychische aard. In voorbije tijden en nu in Cambodja of in Spaanse Burgeroorlog had men toch ook geen psychiatrische hulp nodig. Dat hebben die mensen toch op de een of andere manier zelf gedaan. In deze krankzinnige luxemaatschappij woekert die sector wel voort. Het is een maffia van geldingsdrang, geweld."
En tot slot een andere (schokkende) ontboezeming: "Ik val een beetje op d'r, ja [minister Hanja Maij-Weggen]. Ik heb haar "meisje Maij" gemunt. Dat heb je bij veel vrouwen, die een tamelijk onooglijk meisje zijn geweest. Die worden dan aan het eind van hun vierde decade opeens mooi. Ik zou ook nooit als oudere man op jonge meisjes kunnen vallen. Ik vind het veel fascinerender om bij vrouwen van een certain age, waarvan ik het dan weet dat ze vroeger niet zo mooi waren, te zien dat ze mooi worden. Maar verder niets, ik heb geen erotische dromen van haar."
---------------
De interviewer
Chris Kijne
“Een aimabel man en begenadigd ouwehoer”
Wat ik nooit zal vergeten, en ik schaam me er eigenlijk nog steeds voor, is dat we vijf uur lang hebben gepraat en dat het niet over de Volkskrant is gegaan. Daar was hij toch van 1979 tot midden jaren negentig adjunct-hoofdredacteur van, en we hebben het er gewoon niet over gehad. Het was hem ook niet opgevallen – we hadden het er toevallig vorige week nog over -, maar dat is iets wat ik als ik hem nu zou spreken anders had gedaan.
Ik kende Blokker niet goed voor het marathoninterview, alleen van de columns die hij voor de Gids schreef, waar ik toen ook voor werkte. Hij was en is nog steeds één van mijn journalistieke idolen. Ik was nog vrij onervaren, het was mijn allereerste marathoninterview en ik was nog maar twee jaar bij de radio. Daardoor was ik waarschijnlijk iets servieler dan ik nu zou zijn.
Op een gegeven moment, toen we op de zachte sector kwamen, ging hij naar mijn idee te ver: hij versleet alle therapeuten en psychiaters voor kwakzalvers. Als ik hem nu zou moeten interviewen zou ik vragen of er iets in zijn persoonlijk leven was voorgevallen waardoor hij zo’n blinde haat voor die mensen had ontwikkeld. Dat heb ik toen nagelaten. Je vraagt je natuurlijk altijd af hoe je je in een interview op moet stellen.
Een marathoninterview is er natuurlijk in de eerste plaats om een persoon te portretteren. En je kunt niet meteen, zeker niet als het een gesprek van vijf uur betreft, ruzie gaan maken, want dan valt er in de rest van de uitzending weinig te praten. Ik had het nu alleen wel anders gedaan, wat meer tegengas gegeven. Je hebt achteraf natuurlijk nog honderd vragen over, de l’esprit d’escalier maakt zich van je meester, maar dat was nou ook weer niet zo ernstig dat ik dacht: wat heb ik veel laten liggen.
Als mens is Jan Blokker toch vele malen sympathieker dan als columnist. Hij geeft dat ook toe: achter het bureau schrijft hij dingen, die hij nooit in iemands gezicht zou zeggen. Het was een leuk gesprek met een aimabele man en een begenadigd ouwehoer.