VPRO Marathoninterview
Ward Ruyslink deel 2
In de speeltuin
Criticaster van het kapitalisme, dat was Ward Ruyslinck altijd al, ook toen het niet in de mode was. De Vlaamse auteur, van wie de naam vooral in de jaren zeventig en tachtig rondzong als Nobelprijs-laureaat, was in de zomer van 1992 te gast in het marathoninterview dat rechtstreeks werd uitgezonden door de VPRO-radio. Ronald van den Boogaard was gedurende vijf uur zijn gesprekspartner.
-----------------------------
Biografie Ward Ruyslinck
Raymond Charles Marie De Belser – later bekend onder het pseudoniem Ward Ruyslinck – werd geboren op 17 juni 1929 in Berchem, een district van Antwerpen. Zijn ouders zijn Leo en Germaine Nauwelaers. Vader was katholiek en bibliothecaris bij een oliemaatschappij. Als de oorlog uitbreekt en de Duitsers oprukken richting Frankrijk doet het gezin een vluchtpoging, maar strandt in Noord-Frankrijk, waarna ze weer terugkeren naar Antwerpen.
De literaire interesse van de kleine manifesteerde zich al op twaalfjarige leeftijd, toen hij de roman Vaargeulen schreef. Het werd opgestuurd naar Stijn Streuvels, de Vlaamse auteur die in die tijd als de grootste vernieuwer van de Nederlandstalige literatuur gold, maar die stuurde het ongelezen terug. Echter niet zonder er een brief met adviezen bij te voegen. Het manuscript van dit debuut ging verloren bij een bombardement op het ouderlijk huis in 1943. Ook schreef hij al gedichten en verhalen, waarvan sommigen werden gepubliceerd.
In 1947 vertrok hij naar Gent om er Germaanse Filologie te studeren. Een jaar later hield hij die studie voor gezien. Het verlies van zijn vijf jaar oudere broer zal meegespeeld hebben bij die beslissing. De Belser was er zeer door aangeslagen. Hij schrijft er In Memoriam Fratris over.
Na wat loopbaanomzwervingen komt hij terecht in de bibliotheek van het prentenkabinet van het Plantin-Moretus-museum in Antwerpen. In 1953 trouwt hij met schoolvriendin Alice Burm. Een jaar later dient enige zoon Chris zich aan. De erkenning van zijn schrijverschap volgt kort daarop. In 1956 krijgt hij de Poëzieprijs der Algemene Kunstkamer voor zijn dichtbundel Fanaal in de Mist. De novelle De Ontaarde Slapers en de roman – zijn meest succesvolle – Wierook en Tranen volgen in resp. 1957 en 1958. Het Reservaat uit 1964 krijgt de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies. Terugkerende thema’s in zijn boeken en gedichten zijn de ongelijke strijd van het individu met de rest van de maatschappij en de individuele vrijheid die een illusie blijkt te zijn. Zijn oeuvre getuigt van een sociaal engagement, maar is pessimistisch, met een satirische toon.
In de jaren zestig en zeventig maakt hij een groot aantal reizen, sommigen in opdracht van kranten en tijdschriften. Dat brengt hem onder meer naar Polen, de Sovjetunie, Argentinië en de DDR. In 1975 wordt hij lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, tien jaar later wordt hij er voorzitter van.
In 1990 overlijdt zijn echtgenote. Twee jaar later publiceert hij De Speeltuin dat hij samen met zijn nieuwe levenspartner Monika Macken schrijft, waarin de voormalige partners van de twee aangepakt worden.