Hoeveel vrouwen hebben jullie gesproken en gefilmd?
FvO: ‘Hilde Janssen en Jan Banning [de fotograaf die alle vrouwen portretteerde, red.] hebben meer vrouwen bezocht dan ik. Sommigen wilden absoluut niet op televisie. En in sommige gebieden in Indonesië is het niet veilig om met een camera op pad te gaan. Van de ongeveer vijftig geïnterviewde en gefotografeerde vrouwen heb ik de helft ontmoet, en daarvan is een deel in de film gekomen.
Sommige vrouwen ontkenden dat er iets gebeurd was toen de camera eenmaal draaide: hun goed recht natuurlijk. Over het woord troostmeisjes kan ik me trouwens nog steeds kwaad maken. Een pijnlijke term voor vrouwen die gewoon verkracht werden in een bordeel.’ ’
Hoe hebben jullie de vrouwen gevonden?
HJ: ‘In de jaren ’90 kwamen er in verschillende Aziatische landen groepen bij elkaar, die bij Japan excuses en schadeloosstelling wilden afdwingen voor de gebeurtenissen in de militaire bordelen. In Indonesië zijn voor dat doel mensenrechtenorganisaties bezig geweest om vrouwen hun verhaal te laten vertellen en te registreren.
Door die organisaties kwamen we in contact met mensen in de dorpen, die de vrouwen wisten te vinden. Maar die schakelpersonen waren niet altijd beschikbaar, en soms was het een kwestie van geluk. Eén contactpersoon had een stroke gehad en kon niet meer praten. Zijn papieren waren aangevreten door termieten. Toch zijn we met hem en zijn vrouw gaan rondrijden, en zo kwamen we in een dorp waar hij iemand kende die ons verder kon helpen.
We zijn daarnaast gaan kijken op plekken waar de bordelen geweest moeten zijn. Je kunt natuurlijk niet zomaar bij mensen aankloppen en vragen: ‘Bent u soms een troostmeisje?’ Maar als ik op zo’n plek een ouder iemand zag schoot ik die aan en vroeg: ‘Wat weet u? Heeft u de oorlog meegemaakt? Hoe heeft de bevolking de Japanse tijd ervaren?’ Ik stuurde een beetje aan op het onderwerp. Soms kreeg ik op die manier iets te horen en vond ik nieuwe contactpersonen.
Er was een klein eiland waarover ik had gehoord dat daar nog troostvrouwen leefden. Om er te komen zijn Jan en ik twee weken lang onderweg geweest met verschillende boten. Toen we eindelijk aankwamen zei het dorpshoofd: ‘Wij hebben besloten om de geschiedenis aan ons te houden.’ Er was daar een slachtpartij geweest in de oorlog waarbij veel mensen uit het dorp zijn vermoord door de Japanners. Ze hadden al vaak bezoek gehad van mensen die hen geld beloofden en waar niets van terecht kwam. Na een dag praten kregen we toch toestemming om de vrouwen te benaderen, want ze zagen er het belang van in dat de verhalen opgetekend werden.’
Sommige troostmeisjes hadden hun geschiedenis niet eens aan hun naaste familie verteld. Waren de vrouwen niet bang dat hun familie er via de interviews achter zou komen?
FvO: ‘Sommige vrouwen zijn thuis geïnterviewd, maar in die gevallen was de familie inmiddels meestal op de hoogte. En een vrouw heeft bijvoorbeeld aan haar kinderen verteld dat ze geïnterviewd werd over de oorlog, wat ook klopte. We hebben bepaalde vrouwen op andere plekken geïnterviewd, waar het alleen leek alsof ze thuis waren. In veel gevallen hebben we ze ontmoet op andere plekken, zoals hotels of andere huizen.’
HJ: ‘Vaak wist de familie wel dat er iets gebeurd was in de oorlog. Sommige vrouwen zeiden dat niemand er vanaf wist, maar vaak hadden kinderen wel een idee dat er iets gebeurd moest zijn. Een vrouw die haar verhaal nog nooit aan iemand verteld had, wilde niet dat ik naar haar dorp kwam, omdat dat de aandacht zou trekken. Later heb ik haar de foto’s gebracht in het dorp, en toen bleek dat iedereen het wist. Maar wel heel vaag: ze was een slachtoffer van de Japanners, maar wat dat precies inhield wordt niet besproken. Daar vraagt niemand naar. Een ander had haar zussen beloofd om het er nooit over te hebben, maar zij heeft nadat ze mij haar verhaal vertelde tegen mij gezegd dat ze het nu ook haar kinderen ging vertellen.
- Hilde Janssen
HJ: ‘De foto vonden ze allemaal heel mooi. In Jogjakarta en Semarang waren de foto's te zien op een tentoonstelling. De vrouwen vonden het eerst geen bezwaar dat hun portretten daar hingen, maar toen ik later terugkwam waren ze toch wel geschrokken: ze hadden van tevoren geen idee hoe dichtbij het nieuws kon komen, hun kinderen konden het nu misschien wel in de krant lezen. Andere vrouwen waren juist heel trots dat de media aandacht besteedden aan hun verhaal. Die zijn blij dat ze daar een bijdrage hebben geleverd.’
Waarom denken jullie dat de vrouwen nu, na al die jaren zwijgen, wel hun verhaal wilden delen?
FvO: ‘Ik weet dat enkele vrouwen hebben gezegd: “Ik wil dat de wereld dit weet.” En er is de schadeclaim die vrouwen hebben ingediend bij de Japanse regering. Daar kan dit soort druk natuurlijk ook bij helpen.
Verder denk ik dat mensen als ze oud zijn en weten dat de jaren gaan tellen, geheimen die ze al lang bij zich dragen toch willen vertellen. Ik heb net een documentaire voor Omroep MAX gemaakt over bevrijdingskinderen. Hun ouders hebben vaak heel lang verzwegen dat ze eigenlijk een andere vader hebben dan ze altijd dachten. Moeder vertelde dan pas op haar sterfbed: “Je bent niet van je vader, maar van een Canadese soldaat.” ‘
HJ: ‘Ik was een serieuze luisteraar voor hen, en een relatieve vreemde. Het is minder confronterend om het iemand te vertellen die weer weggaat, dan om het je eigen familie of buren die je iedere dag ziet. De schaamte en het schuldgevoel zijn nog steeds heel groot. Sommige meisjes waren 13, 14 en kwamen uit kleine dorpen. Ze hebben vreselijke dingen gezien, mensen die voor hun ogen werden doodgeschoten of geslagen. Ze durfden dan niets te doen, en achteraf kregen ze daardoor het gevoel dat ze het toegelaten hebben.
De omgeving draagt daaraan bij. De schoonzoon van één van de vrouwen, die de lokale contactpersoon was die slachtoffers bij elkaar bracht en met ze naar het parlement is geweest, heeft gezegd: “Ze zijn toch medeplichtig”.'
De schadeloosstelling waar ze voor pleiten bij de Japanse regering is belangrijk voor ze omdat ze arm zijn, maar het is vooral een symbool voor de erkenning die ze zoeken. Dan zouden ze weer trots in hun dorp kunnen rondlopen. Sommige vrouwen wordt in het dorp toegeroepen: “Jij zou toch zoveel geld krijgen? Nu heb je je vuile was buiten gehangen en je hebt nog steeds niks, maar iedereen weet wat er met jou gebeurd is.”
Soms werden ze zelfs uitgebuit door mensen die langskwamen en zeiden: “We hebben nog een handtekening nodig, en dan krijg je je geld. Maar daar heb ik dan wel eerst 1000 euro voor nodig.” Een aantal vrouwen putte uit hun woede over dit bedrog en die vernedering de kracht om hun verhaal te doen, ook voor hun vriendinnen die soms van verdriet zijn gestorven, en voor hun kleinkinderen die dit niet mag overkomen. Maar ook om met zichzelf in het reine te komen.’
Hebben de interviews vrouwen over de drempel geholpen om hun verhaal te doen?
HJ: ‘Een aantal vrouwen wel. Maar het blijft heel zwaar voor ze. In Indonesië heerst de cultuur dat de omgeving het pijnlijk vindt om hierover te praten, zelfs als ze er vanaf weten. Maar ook in Nederland kost het de vrouwen zelf heel veel moeite om überhaupt te zeggen dat ze zoiets naars hadden meegemaakt: het raakt zo de kern van je wezen, dat het heel lastig is om daar met anderen over te praten. Zeker voor die generatie vrouwen, voor wie seksualiteit onbespreekbaar was, in Nederland én Indonesië.
[Naar schatting werden er zo'n 400 Nederlandse vrouwen vanuit de interneringskampen in Indonesië naar militaire bordelen gebracht, red.]
Is er vanuit Japan reactie gekomen op het verhaal van de troostmeisjes?
HJ: ‘Nee. Zelfs de Indonesische regering heeft de vrouwen de mond gesnoerd toen ze hier in de jaren ’90 hiermee bezig waren. De minister zei: ‘Je moet je vuile was niet buiten hangen.'
FvO: ‘Ik denk niet er nog een reactie komt vanuit de Japanse regering. Een van de bijzonderste reacties die ik op de film kreeg, was op een filmfestival in San Francisco waar ik uitgenodigd was. Tijdens de vertoning van de documentaire hoorde ik aan de andere kant van het gangpad een man de Japanse liedjes uit de film meezingen.
Na de film was er een Q&A. De Japanner stond op een gegeven moment op en begon een monoloog om zijn excuses aan te bieden namens zijn volk. Een man van zeventig, dus te jong om er zelf bij te kunnen zijn geweest. Maar hij vond het vreselijk dat zijn landgenoten dit hebben gedaan. Diep ontroerend. Na de film zitten er altijd wel mensen met tranen in hun ogen, maar toen gold dat voor de hele zaal.’
Hoe is het de vrouwen later vergaan? Hebben ze hun leven op kunnen pakken na wat ze is overkomen?
FvO: ‘Sommigen. Anderen voelden zich zo beschaamd dat ze nooit meer een man hebben willen hebben. Die zijn alleen gebleven. Een aantal vrouwen is uiteindelijk getrouwd en heeft een gezin gesticht. Een aantal heeft het meteen tegen hun man verteld, anderen nooit. Er waren ook vrouwen die door de verkrachtingen zo beschadigd waren dat het fysiek niet meer mogelijk was om kinderen te krijgen.’
HJ: ‘Een paar vrouwen waren daar verrassend open over, die vertelden dat ze met hun man hadden afgesproken: ‘We doen het niet meer.’ Een beetje knuffelen, een beetje zoenen, maar voor de rest niks. Een aantal troostmeisjes trof gelukkig een goede man. Eén vertelde me hoe ze na de oorlog in een restaurant is gaan werken, waar een vrouw zich over de meisjes heeft ontfermd. Zij heeft ze toen als het ware ‘uitgehuwelijkt’ aan KNIL-soldaten, vaak Javanen. Ze zei: “Dan kun je straks met een man thuiskomen, en dan is het goed. Dan heeft je familie ook geen vragen.” De mannen die met ze trouwden wisten wat er met ze gebeurd was. “Mijn man was heel voorzichtig, heel rustig, heel begripvol,” vertelde deze vrouw.’
Meer informatie over het fragment
Lees hieronder de extra informatie over het fragment, die tijdens de uitzending op het tweede scherm werd vertoond.
Comfort Stations: Het Japanse netwerk van militaire bordelen
Het Japanse leger zette tijdens de oorlog in de bezette gebieden in Azië duizenden militaire bordelen op waar volgens schattingen 50 duizend tot 200 duizend troostmeisjes gedwongen werden om de 3 miljoen Japanse militairen te bedienen. De bordelen stonden onder controle van het Japanse leger, maar werden vaak gerund door particulieren.
'Regelmatig medisch onderzoek en verplicht condoomgebruik moesten voorkomen dat de keizerlijke troepen massaal geveld zouden worden door geslachtsziekten, zoals in eerdere oorlogen in de jaren twintig en dertig in Siberië en Mantsjoerije was gebeurd. In de legerbordelen werden de vrouwen bij aankomst medisch onderzocht, geregistreerd, gefotografeerd en voorzien van een Japanse naam. Elke vrouw kreeg een eigen kamer toegewezen waar ze op vaste tijden militaire klanten moest ontvangen. De mannen konden in het kantoortje een kaartje kopen en aan de hand van geëtaleerde pasfoto’s een meisje kiezen. Condoomgebruik was verplicht, ook al nam niet iedereen dat even nauw. De vrouwen werden elke week gecontroleerd op geslachtsziekten. Wie ziek was, werd behandeld en werd pas weer aan het werk gezet als ze beter was', schrijft Hilde Janssen, die in dit fragment de vrouwen interviewt, op haar website.
Deze vorm van gecontroleerde prostitutie was bedoeld om de troepen tevreden en in het gareel te houden. Maar veel meisjes, vaak nog minderjarig, werden buiten de bordelen seksueel misbruikt door militairen die geen toegang hadden tot een legerbordeel, of liever zelf een vrouw uitzochten. Ook in kazernes, fabrieksloodsen, treinstellen en tentenkampen werden vele vrouwen verkracht. In Indonesië werden eerst vrouwen die al als prostituee werkten naar de bordelen gebracht, maar later werden ook andere vrouwen meegenomen. De meesten werden geronseld via districtsleiders of andere autoriteiten uit de omgeving.
Bron: Asian Women's Fund en de website van journaliste en researcher Hilde Janssen.
Voormalig troostmeisje Kim Hak-Sun kwam als eerste naar buiten met haar verhaal
Toen de Koreaanse Hak-Sun in 1991 de stilte verbrak, ontkende de Japanse regering in eerste instantie de 'troostmeisjeskwestie'. In 1995 bood de Japanse premier - dus niet de staat - zijn excuses aan, maar ondanks vele pogingen door o.a. mensenrechtenorganisaties hebben de Indonesische voormalige troostmeisjes nog steeds geen financiële genoegdoening ontvangen uit Japan.
Lees het hele interview met Hilde Janssen en Frank van Osch op onze website.
Asian Women´s Fund
In 1993 erkende de Japanse regering voor het eerst de eigen betrokkenheid bij de troostmeisjeskwestie, en de regering richtte in 1995 het Asian Women's Fund (AWF) op. De bedoeling was dat het geld dat het fonds ophaalde als eenmalige uitkering bij de slachtoffers terecht zou komen. Voor de vrouwen en mensenrechtenorganisaties was dit echter niet voldoende. De regering moet niet via een fonds, maar zelf verantwoordelijkheid nemen, en bovendien de daders straffen.
In datzelfde jaar werd de kwestie in de internationale politiek onder de aandacht gebracht door getuigenissen van een aantal slachtoffers. Het Amerikaanse Congres nam toen een resolutie aan waarmee het Japan opriep de geschiedenis van de troostmeisjes ‘te erkennen, zich ervoor te verontschuldigen en historische verantwoordelijkheid te aanvaarden’. En in 2011 riep de onafhankelijke Washington Coalition for Comfort Women Issues de Japanse regering met deze brief op om officieel excuses aan te bieden aan de nog levende troostmeisjes.
Het AWF heeft online nog steeds een uitgebreid 'digitaal museum' waar veel informatie te vinden is over de geschiedenis van de troostmeisjes en over de projecten die het fonds gefinancierd heeft.
´Verdrijft den indringer Nederlandsch Indië!' Nederlands affiche uit de Tweede Wereldoorlog
Nederlandse Troostmeisjes
Naar schatting werkten er 200-300 Nederlandse vrouwen in de Japanse militaire bordelen. Volgens een officieel rapport van enkele jaren na de oorlog zijn 65 van hen 'hoogstwaarschijnlijk tot prostitutie gedwongen' (lees hier meer). De vrouwen werden uit de Japanse interneringskampen gehaald en naar de comfort stations gebracht. In sommige kampen boden de Nederlanders veel weerstand en voorkwamen zo dat de vrouwen werden meegenomen.
Hilde Janssen interviewde voor haar boek Schaamte en Onschuld ook een van de Nederlandse voormalige troostmeisjes. Daarover vertelde ze ons: 'Zij en haar familie zijn eind jaren 50 vanuit Indonesië teruggegaan naar Nederland. Haar zus heeft in de jaren 80 of 90 een uitkering aangevraagd voor oorlogsslachtoffers, waarvoor een maatschappelijk werkster bij de jongere zus het verhaal kwam verifiëren. Het verhaal kwam er bij haar toen uit, en zij is in therapie gegaan. Ze heeft nog steeds vreselijke angst en bezorgdheid voor haar kleinkinderen, dat hen ook zoiets overkomt. De kinderen, die van niets wisten, zeiden dan: ‘Ma, hou op zeg.’ Zij dachten dat ze het 'gewoon' zwaar had gehad in de oorlog, en dat ze depressief was. Die vrouw heeft haar kinderen het boek gegeven, zodat ze het verhaal konden lezen. Het boek helpt hen misschien hun moeder beter te begrijpen.'