Adriaan van Dis liet een fragment zien uit The Last Voices of World War I, waarin veteranen van WO1 vertellen over hun ervaringen. De Nederlandse documentairemaker John Appel (o.a. Zij Gelooft in Mij) deed iets soortgelijks. In Dodengang, de laatste overlevenden van de Grote Oorlog portretteerde hij vijf soldaten die tussen 1914 en 1918 in de Dodengang vochten. De tweede schermredactie sprak met hem over hun herinneringen.

Waarom bent u pas in 1998 begonnen met het maken van een film over de Eerste Wereldoorlog?

‘Via een excursie kwam ik toevallig terecht bij het verhaal van de Dodengang, de loopgraven bij Diksmuide in België. De gids vertelde dat er waarschijnlijk nog wel een paar soldaten in leven waren die in de Dodengang hadden gevochten, maar hij wist het niet zeker. Ik ben toen gaan zoeken. Het zou namelijk de laatste mogelijkheid zijn om hen te filmen.’

‘Bij het Belgische ministerie van Defensie en het instituut voor oorlogsdocumentatie was geen informatie bekend of de mannen nog leefden. Een oud-veteraan die ik ken, kende via via een Eerste Wereldoorlogsoldaat. Zo ben ik bij Anton Visser en Henri Dasseville terecht gekomen. Via hen heb ik ook Jules Vandamme en Paul Ooghe leren kennen. Victor Pelgrims ontmoette ik uiteindelijk bij toeval.’

Had u altijd al een interesse in de Eerste Wereldoorlog?
‘Nee, dat had ik niet. De film heb ik ook niet vanuit die interesse gemaakt, maar veel meer vanuit de interesse in herinneringen. De grote vraag die ik bij deze mensen had was: als je honderd jaar bent en je hebt in het begin van je leven een verschrikkelijke oorlog meegemaakt, wat zijn dan de meest gekoesterde of traumatische herinneringen die je nog bij je hebt? Dat bleken voornamelijk herinneringen te zijn aan de Dodengang. Dat heeft de meeste indruk gemaakt. Maar het waren niet uitsluitend die herinneringen. Henri Dasseville had kort daarvoor een nieuwe vriendin gekregen; ook de herinnering aan haar koesterde hij.’

Waren de heren meteen bereid om mee te werken aan de film?
‘Ja, dat was nauwelijks een probleem. Op zo’n hoge leeftijd kun je niet zomaar een hele dag gaan filmen, maar de mannen waren zeer bereidwillig om die enkele uren per dag dat ze wakker waren, in te zetten voor de film.’

‘Bij Victor Pelgrims was het moeilijker. Zijn kinderen wilden hem beschermen tegen het vertellen van het verhaal. Dat is ook te zien in de film. Zij waren bang dat hij zich te druk zou maken en een hartinfarct zou krijgen. Ik mocht hem eerst niet filmen, maar heb met hen een compromis gesloten. Ik mocht tien minuten filmen en dat heb ik gedaan. Uiteindelijk bleek dat voldoende voor wat ik wilde.’

In een interview zei Nick Maddocks, de regisseur van de serie The Last Voices of World War I, dat het een voorrecht was om de soldaten van de Eerste Wereldoorlog te interviewen. Het zorgde ervoor dat hij zijn eigen zorgen vergat, omdat ze verbleekten bij wat de mannen hadden meegemaakt. Herkent u daar iets van?

‘Wat het verbleken van mijn eigen problemen betreft, zo voel ik dat niet. Daarin zijn die mannen voor mij niet uniek. Als ik iemand anders voor de camera haal, verbleekt ook alles waar ik me druk over maak. Het viel me vooral op dat de mannen zich niet beriepen op wat zij wel allemaal hadden meegemaakt. Ze waren redelijk bescheiden, terwijl ik wist dat het behoorlijk heftig was wat ze hadden meegemaakt. Maar ik heb het niet ervaren als een voorrecht.’

‘Ik denk wel dat zij heel gecharmeerd waren van het feit dat ze toch nog aandacht kregen voor wat ze hadden meegemaakt. Zeker ook omdat ze echt vergeten waren door de Belgische autoriteiten. In de film is te zien dat mannen op de tachtigste herdenking van de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk nog een erepenning krijgen voor hun verdiensten. Maar dat is raar. Dat je pas erkenning krijgt voor je verdiensten op een zeer hoge leeftijd. Het leek een soort goedmakertje.’

Wiens verhaal ontroerde u het meest van de verhalen in de film?
‘Dat was het verhaal van Anton Visser. Zijn lichaam zat vol met granaatscherven. Om zo lang mogelijk aan de verplichtingen van het leger te ontkomen, liet hij elke dag een stukje uit zijn lichaam halen. Toen ze bijna allemaal verwijderd waren, vroeg hij de dokter om een scherf te laten zitten, als een soort souvenir van de loopgraven en de oorlog. De scherf laat hij aan het einde van film zien. Dat heeft me bijzonder ontroerd.’

Hoe sluit de film aan op de andere films die u heeft gemaakt?
‘Ik denk door de rol die herinneringen spelen. Niet iedereen in de film is even getraumatiseerd door wat er is gebeurd. Henri Dasseville bijvoorbeeld, herinnert zich de oorlog als een goede tijd. Terwijl je juist zou verwachten dat hij het zich zou herinneren als een verschrikking. De thematiek dat de een zich een gebeurtenis veel traumatischer herinnert dan een ander komt in meer van mijn films terug.’

‘Daarnaast zit er iets in mijn films dat ik onder het kopje weemoed zou willen vatten. Dat vind ik ook vooral in België, daarom kom ik er graag. België is een land met een grote vergankelijkheid. In Nederland maken we op elk historische plek meteen een monument of een museum, of we halen het weg. In België blijft alles, zonder dat er nog aandacht aan besteed wordt. Dat geldt ook voor de Dodengang. ‘

Als u zelf te gast zou zijn in Zomergasten, welk fragment zou u dan laten zien?
‘Ik denk dat ik een fragment zou willen laten zien uit Op de Bodem van de Hemel. Dat is een vierluik van Jan Vrijman uit de jaren zestig. Ik zag de film toen ik zelf nog geen filmmaker was, en werd met name getroffen door een man die allerlei instrumenten tegelijk speelt, een soort Nikkelen Nelis. De film is heel rauw. Dat heeft me erg geïnspireerd om zelf documentairemaker te worden.’

‘In Op de Bodem van de Hemel zag ik dat de alledaagsheid van het bestaan minstens zo dramatisch is als een fictief verhaal. De dramatiek van het alledaagse, dat heb ik uit die film gehaald.’

Meer informatie over 'The Last Voices of World War I

Lees hieronder de extra informatie over het fragment, die tijdens de uitzending op het tweede scherm is vertoond.

The Last Voices of World War I

De zesdelige serie is in 2008 uitgezonden op Channel 4, maar de Britse WO I-expert en schrijver Richard van Emden interviewde samen met Steve Humphries begin jaren '90 al de veteranen die in Last Voices te zien zijn. Van Emden werkte ook mee aan veel andere projecten over WO I en schreef er 12 boeken over. In totaal heeft hij 270 veteranen geïnterviewd.

Regisseur Nick Maddocks maakte voor The Last Voices of World War I een selectie uit de interviews van Van Emden en Humphries: ‘Het was een voorrecht om dat te doen’, vertelde hij de Daily Record. ‘Het werk zorgde dat ik mijn eigen alledaagse zorgen vergat. Die verbleken in vergelijking tot wat deze mannen hebben meegemaakt.’

Een uitspraak van de veteraan Alfred Henn ontroerde Maddocks in het bijzonder: ‘Het is verderfelijk. Ik zou me nooit meer aanmelden. Ze zouden me moeten oproepen.’ Voor de inmiddels 101-jarige Henn was de kans gelukkig klein dat dat nog zou gebeuren.

 

Foto: gemaakt door een oorlogsfotograaf, bij het Belgische Yper in 1917. De gewonde soldaat linksonder staart in de verte, een indicatie van shellshock.

De Eerste Wereldoorlog was anders dan eerdere oorlogen. De mannen vochten vanuit stilstand, in de loopgraven, waar het leven extreem gevaarlijk was. En er werden voor het eerst chemische wapens gebruikt, zoals mosterdgas. In de eerste jaren dacht men dat soldaten die in geestelijke nood terugkeerden van het front beschadigde zenuwen hadden door blootstelling aan artilleriebombardementen, of doordat ze levend begraven waren geweest in de loopgraven.

De term shellshock werd in 1917 bedacht door legerarts Charles Myers (shell verwijst naar het omhulsel van de explosieven). Later kwam hij terug op die benaming, toen hij doorkreeg dat ook mannen die niet in de frontlinie hebben gevochten dezelfde symptomen kregen. Patiënten werden behandeld met psychotherapie of elektroshocktherapie.

De soldaten werden geacht hun ziekte op een mannelijke manier aan te gaan, en de reputatie van mannen met shellshock was vaak ernstig beschadigd, zowel in het leger als thuis. De schaamte onder de zieke soldaten was groot. Shellshock-patiënten werden als lafaards of deserteurs beschouwd. Een op de negen werd geëxecuteerd, om als voorbeeld te dienen voor anderen. De anderen werden teruggestuurd naar het front.

Ondanks die maatregelen kon een groot deel van de mannen met shellshock nooit meer terugkeren in militaire dienst. De Britse regering kondigde in 2006 een generaal pardon af voor zo’n 300 soldaten die gedurende WO I waren geëxecuteerd wegens ‘militaire overtredingen’. Pas nu wordt officieel erkend dat ze waarschijnlijk leden aan een posttraumatische stresstoornis, zoals shellshock tegenwoordig wordt genoemd.

Bekijk hier een aflevering van In Europa over wat de soldaten doormaakten tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De slag aan de Somme

Still uit de film Battle of the Somme van Geoffrey Malins. Een gewonde soldaat wordt door een van de loopgraven gedragen. De man stierf 30 minuten nadat hij in veiligheid gebracht was.

De Slag aan de Somme duurde van 1 juli tot 18 november 1916 en eiste een miljoen slachtoffers.

In het eerste jaar van de oorlog was de strijd vastgelopen: soldaten van beide kampen zaten tegenover elkaar in hun loopgraven (begin 1915 was er langs de linies zo’n 40.000 kilometer uitgegraven). De slag aan de Somme moest dé grote doorbraak worden. Een miljoen soldaten en 200.000 paarden stonden paraat: deze slag zou niet kunnen mislukken, aldus Geert Mak in de aflevering van In Europa over deze periode van WO I.

Vanaf september brachten de Britten een nieuw wapen in de strijd: de tank. De geallieerden behaalden echter niet hun doelen, en de oorlog zou nog bijna twee jaar duren. In de voorste linies hadden de Britten een speciale schuilplaats gegraven voor de filmer Geoffrey Malins. Hij had de opdracht er een mooie overwinningsfilm van te maken voor het thuisfront. Binnen zes weken kregen zo'n 20 miljoen mensen, bijna de halve Britse bevolking, deze film te zien.

Hoeveel slachtoffers er in totaal in de Eerste Wereldoorlog zijn gevallen is niet precies bekend. Dit overzicht van PBS geeft de schattingen weer. Het laatste slachtoffer van WO I viel in 1986 in België: boer Covemaeker reed over een granaat en stierf ter plekke. Tot op de dag van vandaag worden er nog oude projectielen opgeruimd.

Op de website van het Londense Imperial War Museum is veel informatie, audio- en beeldmateriaal te vinden over de Slag aan de Somme.

De Veteranen

Hier in beeld zien we Norman Collins (1897-1998). Hij vocht aan de Somme (en kreeg na de slag de opdracht om de doden te verzamelen) en in Arras. Tijdens de gevechten raakte hij twee keer gewond, waardoor hij de rest van zijn leven pijn in zijn benen hield. Tot aan zijn dood hield hij scherpe herinneringen aan de gebeurtenissen.

Florence Green (1901-2012) is officieel de laatst gestorven veteraan van de Eerste Wereldoorlog. Zij diende in de Royal Air Force en werkte als serveerster. De laatste nog levende veteraan die daadwerkelijk heeft meegevochten aan het front was de Australiër Claude ‘Chuckles’ Choules (1901-2011).

De laatst gestorven Britse ‘Tommies’ (de term voor Engelse soldaten in WO I) waren Henry Allingham (1896-2009) en Harry Patch  (1898-2009). Ze stierven op resp. 18 en 25 juli 2009. Patch kon pas na zijn 100e verjaardag over zijn ervaringen vertellen. Samen met Richard van Emden schreef hij zijn biografie The Last Fighting Tommy.