Het is natuurlijk een oude angst. Op de kop af 200 jaar geleden verscheen Mary Shelleys roman Frankenstein, waarin de jonge wetenschapper Victor Frankenstein uit levenloos materiaal een levend wezen schept om daarna tot zijn afgrijzen te ontdekken dat het creatuur zich heel anders gedraagt dan de bedoeling was. Het personage Frankenstein en het monster dat hij tot leven wekte, leven sindsdien voort in boeken en films, maar ook als verzinnebeelding van de wetenschapper die roekeloos experimenterend de controle over zijn vindingen verliest.
Frankenstein is terug, zo klinkt het steeds vaker. Alleen heeft de wetenschapper ditmaal geen gezicht. Iedereen die zich met de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (AI) bezighoudt, heeft een heel klein beetje Frankenstein in zich, en ook het monster is niet één en ondeelbaar. Ontelbare stukjes computercode, dat is de vorm die het monster heeft aangenomen.
AI neemt ons werk uit handen, en voor zover dat naargeestig werk is of de voedselvoorziening of medische zorg ingrijpend verbetert, is dat prachtig, maar tegelijk doemt een wereld op waarin de mens tot ledigheid is veroordeeld. Als de dominante technologie het monopolie wordt van enkelen, zullen die zich alle macht (en geld) toe-eigenen – ook dat stelt niet iedereen gerust. En is het ondenkbaar dat die geavanceerde technologie in verkeerde handen valt, dat een Lex Luthor opduikt of The Joker ermee aan de haal gaat?