'Ik ben een kind van een nomade'

Column uitgesproken ter gelegenheid van de 36e Globaliseringslezing op 23 april 2012 in Felix Meritis te Amsterdam: De ware kosmopolieten komen uit Afrika.

Ik ben een kind van een nomade. Ik ben grootgebracht met het idee dat de wereld één grote speelplaats is. Ik ben grootgebracht met het idee dat grenzen geschapen zijn om de nieuwsgierigheid van de mens op te wekken. Ik ben dus niet grootgebracht met het idee dat grenzen zijn geschapen om territoria af te bakenen. Wie zichzelf en de wereld wil leren kennen moet dus op reis. Dit waren de woorden van mijn overgrootvader. Zittend op zijn kameel keek hij dag na dag, met toegeknepen ogen, vanaf de rand van zijn dorp uit over het dorre troosteloze Somalische landschap, streek over zijn leerachtige, gerimpelde gezicht en riep met zijn zware basstem: 'ik zie de wereld.' Zodra de kinderen van het dorp dat hoorden, dromden ze, nieuwsgierig als ze waren, om hem heen. Ze wilden weten wat hij zag vanaf de rug van zijn kameel. 'Wijsheid, tolerantie en kennis,' zei hij. De kinderen gingen naar huis en dachten na over wijsheid, tolerantie en kennis.

Hoewel ik hem nooit heb gekend zijn het begrippen die mij met de paplepel zijn ingegoten.

Als meisje van acht hoorde ik voor het eerst van Holland. Mijn opa, de zoon van mijn overgrootvader, werd zeeman. Als jongen van achttien vertrok hij naar Engeland waar hij aanmonsterde op een schip waarmee hij over de wereld voer. Als opa thuiskwam riep hij ons bij elkaar en zei: 'zorg dat jullie niet zullen sterven voordat jullie de wereld hebben gezien. En sla vooral Nederland niet over en maak kennis met dat volk. Door hun handelsgeest en gedreven door nieuwsgierigheid reizen zij de wereld rond alsof hun leven er vanaf hangt. Ze leren vreemde talen, en ze doen hun best om het denken en de gebruiken van hun handelspartners te doorgronden. De Nederlander is de ware kosmopoliet. Hij is niet bang om zijn knusse, veilig tussen dijken verborgen landje te verlaten. Maar hij handelt niet alleen in stoffelijke zaken, zijn hang naar persoonlijke vrijheid is onbegrensd, hij predikt tolerantie, en hij heeft respect voor andersdenkenden, anders geaarden, anders gelovigen en hulpbehoevenden.'

U begrijpt nu waarom ik ooit voor dit land koos. En van die keuze heb ik nooit spijt gehad. Het leek, alsof ik in de verhalen van mijn voorouders was gaan wonen en dat beviel me, ik voelde me gelukkig. Maar dit land, en het is niet onopgemerkt gebleven, is veranderd. De Nederlander heeft zich omgedraaid. De Nederlander staat nu met de rug naar de eigen dijk. Dat vind ik een beetje jammer, want zo lijkt het land niet meer op het land waar de oude mannen van familie over vertelden. Eigenlijk bestaan hun verhalen niet meer. Daarom voel ik soms de behoefte om midden op de Dam op een rug van een kameel te gaan zitten, net als mijn overgrootvader dat ooit deed in zijn dorp. En dan zouden de Nederlanders, nieuwsgierig van aard als ze zijn, mij vragen, wat ik in hemelsnaam op zo’n plek op de rug van die kameel deed. Dan zou ik gezegd hebben: 'ik zie de wereld.' Ik zou gezegd hebben: 'grenzen zijn geschapen om de nieuwsgierigheid op te wekken.'

U hoort het, aan de woorden van je grootvader en je overgrootvader is geen ontsnappen mogelijk. Voor mij was het meer dan dat, het was bekeerd worden, verleid worden te zien wat de wereld te bieden had buiten mijn beschermde milieu.

Daarom reis ik graag. Tijdens een van mijn reizen ontmoet ik vaak grappige, wijze mensen. Maar ook rare, ontroerende mensen. Zo kwam ik nog niet zo lang geleden op weg naar Zuid Afrika Annabel en Antonia tegen, twee luidruchtig giechelende vrouwen. Amicaal schudden ze mij de hand toen ik naast ze ging zitten.
’Deze maand zijn wij zestig jaar een tweeling en we komen uit Portugal,’ hikten ze in snoeperig, zangerig Engels. Voor hun leeftijd waren de zusters jeugdig gekleed. Beiden droegen laag uitgesneden topjes die door spaghettibandjes op hun plaats werden gehouden. Daaronder droegen ze heupspijkerbroeken die strak om hun vlezige heupen zaten. De al wat aan het rimpelen geslagen boezemhuid zag er bij zowel Antonia als Annabel zongebruind uit. Aan de gouden kettingen die in de diepte van de decolletés verdwenen bungelden houten crucifixen.

'Jezus heeft het goed bij jullie, zo te zien,' kon ik niet nalaten op te merken nadat het toestel op koers was komen te liggen.
'We zijn blij dat de wereld zo klein, en zo binnen handbereik is geworden,' zeiden ze. 'We willen genieten daar in Zuid Afrika.'
Op hetzelfde moment doken vier handen twee rode koffertjes in. Ze toonden mij een tasje waarin tientallen in vrolijke kleuren verpakte condooms zaten. Hun rijpe wangen gloeiden van opwinding.
‘Heerlijk, die zwarte mannen daar,’ kirde Antonia. 'Ik kan niet wachten om hun goddelijke lichaam te strelen en die verrukkelijke piemels van vijftig centimeter lang in mijn…' ze aarzelde even.
‘Ga jij ook neuken?' vroeg Annabel toen aan mij.
'Dat je naar Afrika gaat om te neuken is nooit in mij opgekomen,’ dacht ik.
‘Ik ga erheen omdat ik er nieuwsgierig naar ben,' antwoordde ik.
‘Nieuwsgierig?’
Ze keken elkaar aan en besloten niet op mijn antwoord in te gaan.
Uit hun rode koffertje haalden de zusters een zak krulspelden tevoorschijn die ze in elkaars haar begonnen te draaien.
‘Afrikaanse mannen houden van verzorgd haar,’ zei Annabel.

‘Zijn jullie getrouwd?’ vroeg ik kuis. De zusters lachten, zo hard dat zij de slapende buurmannen achter ons wakker lachten. De mannen mompelden geïrriteerd.
‘Ja, we zijn getrouwd, al veertig jaar’ fluisterde Antonia. 'Maar onze mannen zijn uitgeblust. Ze zitten met hun vrienden onder de kastanjebomen op het plein. Ze mijmeren over hun vergane jaren, klampen zich vast aan hun dagelijks rituelen. Zolang hun pleintje veilig is, zolang zij elke dag hun kopje thee en hun glaasje wijn krijgen, en zolang zij dat samen met hun vrienden kunnen doen, zegt de rest van de wereld hen niets. Dat kleine, veilige dorpsleven geeft hen rust. Als Afrikaan moet dat jou benauwen. Want Afrikanen hebben de gave zich met gemak overal thuis te voelen. Dat bevalt ons. De wereld beschouwen als je eigen huis. Zo proberen wij ook nu te leven. Dat is bevrijdend.' 'Dat moet jij toch kunnen beamen,’ lachte Annabel.

'Als een kind van een nomade,' wilde ik nog zeggen, maar ik lachte terug en hield mijn mond. Toch moet ik bekennen, hoe tegenstrijdig dit ook klinkt, dat er voor mij geen ander land is waarin ik mij zo volledig thuis voel als hier in Nederland. Ik heb het gevoel dat Nederland en ik voor elkaar zijn geschapen, ook al staat een deel van de bewoners met de rug naar de dijk. Hoewel elke andere Afrikaan zich volledig in zijn element voelt in een warm, droog klimaat, voel ik mij als een vis in het water in druilerigheid en in kilte. Ook ben ik gehecht geraakt aan de dwangmatigheid waarmee de Nederlanders orde proberen te scheppen in hun leven en in hun omgeving. Maar ook de geur van koeienmest maant mij tot rust, geeft mij het gevoel dat ik weer thuis ben. Ik kan zeggen dat Nederland mij gevormd heeft tot de volwassen vrouw die ik nu ben. Hier werd ik wat ik altijd al wilde worden, eerst actrice, daarna schrijfster. Maar toch, de basis van dit alles ligt in het land van mijn jeugd, mijn geboorteland Somalië.

Fantaseren, verbeelden nieuwsgierig zijn. Dit waren de ingrediënten van mijn opvoeding die wortel hebben geschoten in mijn latere ontwikkeling hier in Nederland. Het zaad dat daar is gezaaid is hier tot bloei gekomen. Dat kan je ook terug zien in mijn werk. Al mijn boeken spelen zich af in het hier en het daar. Maar mijn hart ligt hier, mijn graf zal hier gedolven worden.

Yasmine Allas (Somalië, 1967) verliet op jonge leeftijd haar geboorteland en kwam in Nederland terecht. In 1998 debuteerde ze met de succesvolle roman 'Idil, een meisje'. Ook 'De generaal met de zes vingers' (2001) werd in de literaire pers lovend ontvangen. In 2010 verscheen haar nieuwe roman: 'Een nagelaten verhaal'.