Het strafrecht moet anders, werd al snel na de aanslagen van 9/11 geconcludeerd. Bestaande wetten zouden onvoldoende toegerust zijn om aanslagen te voorkomen en terrorisme kreeg daarom een eigen plek in het wetboek van strafrecht. Opsporingsambtenaren kregen meer bevoegdheden en een verdachte hoefde niet langer daadwerkelijk iets misdaan te hebben om vervolgd te kunnen worden. Het beramen van een aanslag, de intentie om kwaad aan te richten was voldoende. Je kunt iemand immers beter oppakken voordat hij leed heeft aangericht dan wanneer dat leed al is geschied, toch?
‘Dat is waarschijnlijk de gedachte geweest, maar ik vind het geen overtuigende logica,’ zegt Menno Dolman, universitair docent Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Op deze manier heiligt het doel per definitie de middelen.’
Is voorkomen niet beter dan genezen? Als iemand een aanslag beraamt is hij toch gevaarlijk?
‘Met “als” heb ik helemaal niets te maken. Waar het om gaat is hoe ver hij met zijn plannen gevorderd is. Ons strafrecht houdt zich van oorsprong niet bezig met eventualiteiten. Wat telt is wat iemand daadwerkelijk gedaan heeft.’ ‘Samir A. werd bijvoorbeeld veroordeeld voor het beramen van een bomaanslag, terwijl hij geen idee had hoe je een werkende bom moet maken. Hij prutste maar wat met klokjes en kunstmest.’
Bedoelt u dat hij vrijgelaten had moeten worden?
‘Ja, hij had vrijgelaten moeten worden en goed in de gaten worden gehouden.’
Elf september gaf een nieuwe dimensie aan het begrip terrorisme. Het klassieke terrorisme draaide om terroristen die een doel hadden en eisen stelden. In het moderne terrorisme wordt terreur om de terreur bedreven: zoveel mogelijk doden maken en vrees aanjagen. De definitie van terrorisme moest vervolgens aangepast worden, maar dit was niet gemakkelijk. Toen in 2003 de wet terrorismebestrijding van minister Donner werd behandeld in de Tweede Kamer, stelden juristen dat er geen goede definitie van terrorisme voorhanden is. "Een caféhouder die onbewust een zaaltje verhuurt aan een organisatie die als terroristisch wordt gezien, kan volgens de nieuwe wet gepakt worden voor medeplichtigheid aan terrorisme", waarschuwde toenmalig hoogleraar straf- en procesrecht Ybo Buruma. Donner hield vol dat het doel de middelen heiligde, ondanks de gevaren. "Ik zie het probleem dat je daar potentieel mensen mee raakt die achteraf onschuldig blijken.”
Waar komt de behoefte aan strenge terrorismewetten volgens u vandaan?
‘Angst. Begrijpelijke angst. Maar het antwoord op die angst is niet het onmiddellijk toegeven aan primitieve sentimenten. Instinctief is men snel geneigd om iedereen die gevaarlijk lijkt direct onschadelijk te maken. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de jaren zeventig, toen duizenden Ieren werden opgesloten omdat ze wellicht lid waren van de IRA. De Amerikanen interneerden na Pearl Harbor meer dan honderdduizend Japanners omdat ze hen als risico zagen. Heel effectief allemaal, maar het is de vraag of het iets heeft uitgehaald. Niet doen, dus. Je moet niet willen ingrijpen op de grond dat iemand het fundamenteel met jou oneens is. Je moet iemand pas vastzetten, als hij weet wat hij doet, echt gevaarlijk is en handen en voeten kan geven aan zijn hersenspinsels.’
Wat vind u van de manier waarop terroristen worden vastgehouden?
‘Bedenkelijk. Net als het regime in de EBI (de Extra Beveiligde Inrichting in de gevangenis van Vught, JK). Daar gelden soortgelijke regels als in de terroristenvleugels. Natuurlijk: het kan onder omstandigheden de aangewezen behandeling zijn. En het is van oudsher mogelijk, allemaal waar. Maar het gaat zover dat een gedetineerde geen contact mag hebben met andere gevangenen, amper bezoek mag ontvangen en zelfs zijn vriendin niet mag aanraken. Dat raakt aan de minimale voorwaarden voor een menswaardig bestaan.’
‘Preventieve hechtenis stelt justitie in staat een zaak rond te krijgen. Maar dat kan soms jaren duren. En al die jaren is de gedetineerde van elementair menselijk contact verstoken. Terwijl het nog niet eens duidelijk is of en hoe gevaarlijk zo iemand is.’