‘Deze dag zal de wereld veranderen,’ zeiden veel mensen op 11 september 2001. Maar op welke manier, dat konden ze toen nog niet weten. Amerika viel Afghanistan en Irak binnen. De VS hielden vol dat Saddam Hoessein in het bezit was van massavernietigingswapens. Wat volgde was een bloedige oorlog die de Amerikaanse economie de afgrond in dreef, met veel burgerslachtoffers en misstanden in gevangenissen. Ondertussen dwingen inwoners van omringende landen in de ‘Arabische lente’ zelf democratie af zonder Amerikaanse bezettingen. Hoe effectief was de hevige vergelding van de aanslagen via de War on Terror? Wat was de werkelijke reden om Irak binnen te vallen? Drie Amerikaanse kopstukken geven in Tegenlicht hun mening over de twijfels van toen, de kennis van nu en de lessen voor later.
Oude bekenden van Tegenlicht kijken terug op de nasleep van de aanslagen van 11 september 2001. De twijfels van toen, de kennis van nu en de lessen voor later.
Larry Wilkerson: ‘9/11 heeft Cheney’s werk oneindig veel makkelijker gemaakt. Ik denk dat we het toch wel hadden gedaan. George Bush zei zelfs dat als er geen massavernietigingswapens waren, hij toch naar Irak was gegaan. Dan zou de vraag gesteld moeten zijn, maar onze media zijn zo dom dat ze geen goede vragen kunnen stellen: “Oké, waarom zijn jullie een oorlog begonnen in Irak? En kom niet met die onzin over vrijheid en democratie voor het Iraakse volk.’
Lawrence B. ‘Larry’ Wilkerson (1945) doceert militaire strategie aan de George Washington University en is voormalig kolonel bij de Marine en Vietnamveteraan. Maar het bekendst werd hij als stafchef van de Amerikaanse minister van Defensie, generaal Colin Powell (2001-2005). In deze functie adviseerde hij Powell bij zijn presentatie in de Veiligheidsraad die voorafging aan de Amerikaanse invasie in Irak in 2003. Op dat moment ging hij er nog vanuit dat er wel degelijk massavernietigingswapens gevonden waren in Irak. Sinds 2005 maakt hij van zijn hart geen moordkuil meer. Hij heeft felle kritiek op de motieven en het besluit om de oorlog in Irak te beginnen, en dan vooral op de persoon van Dick Cheney.
Tegenlicht-samensteller Eugene Paashuis: ‘Wilkerson geloofde weinig van het verhaal dat de CIA in 2003 vertelde over massavernietigingswapens in Irak. Powell evenmin. Maar de CIA bleef maar hameren op satellietfoto’s en aluminiumbuizen als zogenaamd bewijs. Powell had geen keus: hij kon ontslag nemen of zijn verhaal doen in de Veiligheidsraad. Het zou best kunnen dat Wilkerson zich een beetje schuldig voelt; hij kon weinig voor Powell doen op dat moment. Cheney wilde toen al niet meer terug: hij was al lang van plan Irak binnen te vallen vanwege de olie. De aanslagen van 11 september kwamen voor hem als geroepen.’
Wilkerson: ‘Ik denk dat het respect voor de Verenigde Staten nu uitsluitend nog gebaseerd is op macht. Niemand geeft nog iets om ons en sommigen hebben het liefst dat we weggaan. Ik durf te zeggen dat de halve wereldbevolking er zo over denkt. Dat is nogal een reputatie. Dick Cheney zou zeggen dat het een geweldige reputatie is. Liever gehaat en gevreesd, dan geliefd, zo denkt hij.’
Paashuis: ‘Volgens Wilkerson heeft dankzij de acties van Bush en Cheney iedereen het respect voor Amerika verloren. Hij vindt eigenlijk dat Bush afgezet had moeten worden voor wat er in Irak is gebeurd: de gruwelen van Abu Graib bijvoorbeeld. Volgens hem is Cheney een sluwe, machtsbeluste man die Bush heeft gemanipuleerd. Bush vindt hij dom. Volgens hem dronk hij vooral veel.’
Paul Bremer: ‘Ik heb er vertrouwen in hoe men zal terugkijken op wat we hebben gedaan in Irak. Ik denk dat het positief zal zijn.’ Lewis Paul ‘Jerry’ Bremer III (1941) was de man die de legendarische woorden ‘We got him’ sprak na de arrestatie van Saddam Hoessein. Voordat hij voor de regering-Bush in Irak aan de slag ging, was hij van 1983-1986 de Amerikaanse ambassadeur in Nederland. Hij had veel ervaring opgedaan in diplomatieke dienst en in de terrorismebestrijding, maar tot 2003 had hij George W. Bush nog nooit ontmoet. Donald Rumsfeld kende hij wel al dertig jaar. Op een dag nodigde die Bremer uit voor een gesprek met president Bush. Twee weken later zat hij in het vliegtuig richting Bagdad om de wederopbouw van het land en de vestiging van een democratisch stelsel in Irak te leiden. Ondanks alle slachtoffers en negativiteit blijft hij vinden dat dat behoorlijk gelukt is. Hij vergelijkt het werk van de Amerikanen in Irak met dat in Japan en Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Paashuis: ‘Natuurlijk is Bremer niet superkritisch over de rol van de Amerikanen in Irak, hij zat er zelfs met zijn neus bovenop. Soms laat zijn geheugen hem wel heel erg in de steek. Aan de andere kant werd hij er pas bij gevraagd toen Irak al gevallen was, dus ik ben wel geneigd te geloven dat hij er echt van overtuigd was dat er massavernietigingswapens in Irak waren.’
Francis Fukuyama: ‘Meteen vanaf het begin had ik het gevoel dat “9/11” een groot historisch incident was. Deze jongens hebben mazzel gehad, het is ze gelukt om een zeer spectaculaire aanslag te plegen. Daardoor dacht iedereen dat ze veel belangrijker en machtiger waren dan eigenlijk het geval was. En dat leidde tot een grote overreactie in het Amerikaanse buitenlandbeleid. Met de dood van Osama Bin Laden en het uiteenvallen van de terroristen in kleine groepen is de situatie weer wat hij van het begin af aan had moeten zijn. Het is een probleem, het is een voortdurend probleem voor politie en de voorlichtingsdiensten, maar het is geen existentiële worsteling voor de toekomst van de westerse beschaving.’
Anders dan Bremer en Wilkerson was de politieke filosoof Francis Fukuyama (1952) niet direct betrokken bij de oorlog in Irak. Maar hij was wel een belangrijk boegbeeld van het neoconservatisme. Eind jaren negentig had zich onder de naam ‘neoconservatieven’ een groep denkers en politieke activisten georganiseerd die een Amerikaans buitenlands beleid bepleitten waarbij het de leidende taak was vande vsom dewesterse democratie over de wereld te verspreiden. Zonodig met geweld. Dit ‘Project for a New American Century’ (pnac) moest ook de agenda worden van president George W. Bush. En de opperneocon die dit moest bewerkstelligen was Dick Cheney. Paashuis: ‘Een handig bijkomend voordeel van meer democratie is de makkelijker toegang tot olie in de gebieden die geregeerd werden door dictators.’
In 2002/2003 ging Fukuyama steeds meer twijfelen aan de juistheid van de beginselen van het pnac, en aan de legitimiteit van de Amerikaanse inval in Irak. Paashuis: ‘Fukuyama is van mening dat Amerika de rol van Al Qaida enorm heeft overschat. Met de aanslagen van 11 september hebben ze natuurlijk grote schade toegebracht, maar hij denkt niet dat ze veel meer invloed konden hebben.’ Ook denkt Fukuyama dat de Arabische Lente zoals we die nu meemaken dankzij de vergeldingsacties van de vs juist zo lang op zich heeft laten wachten. Paashuis: ‘Dat Fukuyama anno 2011 tot de conclusie komt dat democratie in de Arabische wereld eigenlijk tien jaar vertraagd is door “9/11” is wrang maar raak. En dat is misschien wel de uiteindelijke betekenis van alles waartoe vanaf 9/12 in het Pentagon werd besloten.’