Uw autobiografie wordt getypeerd door zelfreflectie. Analyseerde u uzelf al toen u vastzat?
‘Nee. De laatste passage in Knock-out gaat over Gijs. Ik trof hem hangend aan een deurpost aan, maar het deed me niks, want in de gevangenis en in de inrichting zie je zoveel zelfmoorden. Pas jaren later heb ik daar gevoelens bij gekregen. Isolatie doet rare dingen met je. Ik raakte afgestompt, ik voelde niks meer. Totdat ik afstudeerde in wijsbegeerte, in 1993, was ik een machine. Ik had wel relaties maar als een vrouw tegen me zei: ik vind je lief, drong het niet door... Gevangenen hebben altijd een uitgestelde reactie.’
Hoe komt dat?
‘Wat veel mensen vergeten is dat in ons strafrecht de vrijheidsbeneming zelf niet wordt gezien als straf. De straf vindt plaats bínnen die vrijheidsbeneming. Je hele leven wordt gestructureerd, je moet alle bevelen opvolgen, en omdat je niet vrij bent in je gedrag ben je uiteindelijk ook niet meer in staat vrij in je denken.
Je krijgt te maken met groepsprocessen, en in de praktijk is het een bikkelharde les in de criminaliteit. Gestraften ontwikkelen zo een diepgewortelde haat tegen het systeem. En als je vrijkomt draag je die gevangenis gewoon in je mee. De meeste mensen gaan een café binnen zonder erbij na te denken, maar ik zie ook mensen die aarzelen voor de deur, want die wachten op het bevel dat ze door mogen lopen. Je bent gewend dat je in je cel vijf stappen vooruit en drie naar links doet. Als je vrijkomt weet je lichaam niet meer dat het vijfentwintig meter in een rechte lijn kan lopen, heel raar. En als je terugkomt op straat snap je ook de regels van de samenleving niet meer. Een hele tijd dacht ik: waar dienen verkeerslichten ook alweer voor?’
Moest u ook gedragingen afleren?
‘Ja, ik was altijd gewend om ’s avonds een snicker en een cola te nemen. Dat was de enige manier om je te ontspannen, een soort beloning na een zware dag. Toen ik vrij was realiseerde ik me pas na een jaar: verrek, ik doe nog steeds elke avond die snickers en die cola terwijl ik het haat! En ik rook mijn sigaretten nog steeds in vier etappes. Dat is iets uit de isoleercel, je bent zo zuinig mogelijk op de nicotine die je binnenkrijgt, dus rook je in fases.’
U heeft uw gevoelens van wraak, verdriet en woede gesublimeerd tot een boek. Maar hoe heeft u de haat uit uw hoofd gekregen?
‘Nog steeds als ik aan die isoleercel denk word ik woest. Maar ik ken inmiddels een paar goede mensen bij justitie die wat ik beschrijf in Knock-out heel serieus ter harte nemen. Laatst schreef Ybo Buruma [hoogleraar straf- en procesrecht] me dat hij mijn boek had gelezen en dat het verschrikkelijk is dat wij niet weten hoezeer een isoleercel aanzet tot zelfmoord en zelfmutilatie. Een tijd geleden heb ik een artikel gepubliceerd over isoleercellen. Sommige gevangenisdirecteuren wilden wel eens weten of het waar was wat ik beweerde en hebben zich vrijwillig laten insluiten in een isoleercel. Eén directeur wilde zichzelf vijf dagen laten insluiten maar kwam er na anderhalve dag al helemaal gedesoriënteerd uit, en een andere directeur zei na één dag: die isoleercel mag niet meer in mijn gevangenis.’
U bent afgestudeerd, schreef een boek, en trok uzelf uit de misdaad. Eind goed al goed?
‘Nou, wie zegt dat ik eruit ben? [lacht] Na mijn vrijlating was ik geen brave jongen hoor. Het is niet zo dat als je uit de gevangenis komt de banen voor het opscheppen liggen, zelfs al heb je gestudeerd. Dus val je al snel terug in het criminele circuit. Maar op een gegeven moment dacht ik: waarom kies ik vrijwillig voor een beroep – portier – waarvan ik weet dat ik weer met geweld te maken krijg? Ik besefte dat ik totaal andere dingen moest gaan doen als ik nog wat van mijn leven wilde maken. Ik ben toen opnieuw radicaal met alles gekapt en gestopt als portier. Maar dat betekende ook dat ik een andere identiteit moest opbouwen en nieuwe doelen moest stellen. Ik begon in een drukkerij te werken en ging als hobby gitaar spelen. Op mijn veertigste besloot ik om rouwtherapie te doen, en dat heeft me ontzettend geholpen. Ik heb aan de gevangenis allerlei rare angsten overgehouden zoals claustrofobie, hoogtevrees en liftvrees. Daar wil ik nu ook van af komen.’
U heeft een dochter van drie en een zoon van vijf. Als ze ooit gaan vragen naar uw geweldsmisdrijven, hoe gaat u dat dan uitleggen?
‘Dat heb ik deels al geprobeerd te doen in Knock-out. Laatst zat ik te denken: als ik nou naga hoeveel mensen ik geslagen heb die ik werkelijk had wíllen slaan, dan zijn het er niet veel. Meestal als ik iemand sloeg had ik een non uit het klooster, een politieagent of een gevangenisbewaarder voor de geest die ik eigenlijk wilde pakken. Dus ik zou mijn kinderen willen leren: joh, realiseer je wat geweld met je doet, door hen te laten zien hoe het werkt, met judoles bijvoorbeeld. Geweld is voor mij geen taboeonderwerp. Zoals het dat voor mijn vrouw wel is.’
Hoe vond zij het om uw boek te lezen?
‘Zij vond eh... zij keurt het meeste wat ik gedaan heb af, maar ze zegt ook: shit, als iemand heeft laten zien dat-ie kan veranderen dan ben jij het wel. De hoofdstukken die over geweld gaan vindt zij verschrikkelijk om te lezen. Daar zit ze ook echt bij te huilen... ja, nouja... maar ze ziet ook waar ik nu mee bezig ben. Ik spreek met beleidsmakers van Justitie over de hervorming van het strafrecht. Onze samenleving wordt veiliger als gestraften niet met schade uit de gevangenis komen. Morgen praat ik met extreem langgestraften. Die vroegen of ik wat over Knock-out wilde vertellen omdat het voor hen een hoopvol boek is. Ik denk niet dat ik een al te rooskleurig plaatje voor hen kan schetsen, maar ik ga wel zeggen: jongens je kúnt veranderen, dus grijp alle mogelijkheden aan.’
Uit: VPRO Gids #15 (9 t/m 15 april 2011)