Onder leiding van Lee Kuan Yew - en met de Nederlander Albert Winsemius in de rol van economisch adviseur - werd dit model halverwege de jaren zestig ingevoerd. Een van de voorwaarden voor dit model was een stabiele situatie met betrekking tot de politiek en de rechterlijke macht. Zo zorgde Lee Kuan Yew er in zijn beginjaren voor dat er een inperking kwam op de vrijheid van meningsuiting en dat politieke tegenstanders op allerlei manier monddood gemaakt werden.
Belangrijkste eigenschap van dit model is de grote mate van succes die het kende. Zo succesvol zelfs dat Deng Xiaoping van de Volksrepubliek China eind jaren zeventig nieuwsgierig op staatsbezoek kwam om te kijken wat het geheim was van het Singapore-model.
Naast de stabiliteit die Singapore sinds het aantreden van ‘Harry Lee’ kende bezigde de staat sinds die tijd ook een pragmatische politiek op het gebied van de economie. Om zich als stadstaat te ontwikkelen te midden van landen als Japan, Indonesië en Maleisië, besloot Singapore als enige in die tijd om buitenlandse investeerders met open armen te ontvangen. De toen nog heersende gedachte dat je als land zelfredzaam diende te zijn - en zodoende zo min mogelijk afhankelijk diende te zijn van buitenlandse ondernemers en investeerders - wezen de Singaporezen met hun pragmatische politiek van de hand. Als land van harde werkers, lage heffingen en het stabiele politieke klimaat, was Singapore om die reden aantrekkelijk voor het buitenland waardoor de economie van de stadstaat kon groeien.
Een groot deel van de behaalde winsten door de groei van de economie werd gebruikt om financiële reserves op te bouwen. Deze politiek werd gedurende de gehele periode gecontinueerd, waardoor tijdens de economische crisis in Azië van 1997 Singapore als een van de weinige landen zelfstandig het hoofd boven water kon houden. Ondertussen zorgde de overheid van Singapore ervoor dat de levensomstandigheden van zijn burgers drastisch verbeterden. Zo werd er veel geïnvesteerd in huisvesting en onderwijs. Deze investeringen bleken later belangrijk te zijn in het voorkomen van een ‘brain drain’ van jonge geschoolde Singaporezen. Deze brain drain vond door de verbeterde levensomstandigheden niet plaats.
De stijgende welvaart en het uitblijven van de gevreesde brain drain, leidde er uiteindelijk toe dat Singapore van een lage-lonenland steeds meer uitgroeide tot een ware kenniseconomie. Desondanks is Singapore - door het grote aantal aanwezige buitenlandse ondernemingen - nog steeds in grote mate afhankelijk van de wereldhandel. Singapore zal dus stappen moeten gaan ondernemen in een poging ook de huidige financiële crisis zo goed mogelijk te kunnen doorstaan. Nu de berichten over het krimpen van de economie in Singapore van een steeds structurelere aard worden is het interessant om ons af te vragen: welke kant zal het Singapore-model opgaan?
Door: Mitsuko Teiwes