Is het niveau van de gemiddelde Nederlandse VWO-er inderdaad vergelijkbaar met wat zich bij Harvard aandient?
‘Mijn generatie, de babyboom-generatie, doet altijd ontzettend neerbuigend over het niveau van het vwo. Dat is absoluut niet terecht, het is nog steeds een heel mooi diploma. Toen we met University College in Utrecht begonnen, kregen we sterk kritische reacties op onze selectieprocedure. Maar die was en is helemaal niet extreem streng. Het is ons er niet om te doen excellente studenten te selecteren, maar om een context te bieden waarin studenten
kunnen excelleren. Wat wij willen is dat studenten een vwo-diploma hebben, dat ze een redelijke mate van intellectuele nieuwsgierigheid aan de dag leggen, een beetje ambitieus
zijn en even hard willen werken als ik of als onze docenten. Dat vind ik ook een vorm van beleefdheid. Die docenten werken verdomd hard, en dat moeten de studenten gedurende die toch vrij korte semesters ook doen. Want laten we eerlijk wezen: die semesters – tweemaal vijftien weken – beslaan bij elkaar maar iets meer dan de helft van het jaar.’
Persoonlijk contact, met het impliciete element van sociale controle, is dus een wezenlijk element in de opleiding?
‘Als je elkaar direct in de ogen kunt kijken betekent dat dat je verantwoordelijkheid ontwikkelt voor je eigen studie en die van anderen. In anonimiteit maakt het allemaal niet uit. Dat zie je wel aan de reacties op de websites van bijvoorbeeld kranten. Maar als je met twintig, vijfentwintig studenten in een klaslokaal zit en jij hebt je paper niet geschreven, dan kan de groep daar niet over discussiëren. Dat doe je waarschijnlijk maar één keer. Dat soort heel simpele, sociaalpsychologische elementen, waar we nota bene college over geven, moeten we toch ook in onze organisatie kunnen implementeren?’
In het kader van dat ‘elkaar in de ogen kijken’ krijgen al die honderden kandidaten tijdens de toelatingsprocedure een persoonlijk gesprek met u of een collega-docent.
‘Dat is heel cruciaal. Naarmate er meer kandidaten komen, wordt het steeds moeilijker dat vol te houden. Toch proberen we dat te doen, om ook die binnenkomst in Roosevelt Academy zo persoonlijk mogelijk te houden en ons via een tutorsysteem op de hoogte te houden van hoe het nou gaat. Dan hebben we het niet alleen over de gewone academische voortgang, maar ook over psychische en sociale aspecten. Onze studenten zijn over het algemeen tussen de 17 en 22 jaar oud: dat is een heel interessante, maar ook moeilijke
leeftijd. De begeleiding van deze groep vergt ook van onze docenten en tutors een intensieve
betrokkenheid. Ik noem ons altijd een gulzig instituut: het is geen nine to five job.’
In de documentaire komt onder meer naar voren dat intellectuele begaafdheid bepaald geen garantie is voor academisch succes.
‘Als je weet dat maar zestien procent van de hoogbegaafden een universitair diploma behaalt,
dan is dat een serieus probleem. Toen ik decaan was van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht, merkte ik er niets van als iemand in de problemen zat. Via het tutorsysteem dat we op de Roosevelt Academy hanteren, wordt dat soort problemen wel opgemerkt. En het is een feest als je iemand op die manier binnen boord kunt houden. Maar het lukt niet altijd. Ik heb zeer begaafde studenten meegemaakt die wegens heimwee niet op de campus konden blijven wonen.’
Is de kleinschaligheid van Middelburg een voordeel met het oog op de nagestreefde sociale
controle?
‘Die kleinschaligheid is vooral plezierig met het oog op de inbedding in de stad. Er zijn maar zeshonderd studenten in Middelburg. In Utrecht zijn er 55.000 en in Amsterdam denk ik nog veel meer. Dat maakt verschil bij het vinden van stageplaatsen, bijbanen tussen de semesters in bij bijvoorbeeld advocatenkantoren en bedrijven. Verder maakt die kleinschaligheid niet zoveel uit. Afleiding is er overal. Ik denk dat er weinig steden te vinden zijn waarbij de ratio tussen kroegen en studenten zo gunstig is als Middelburg.’
De Roosevelt Academy beroemt zich erop studenten uit 55 verschillende landen te hebben.
‘Als je in je political science-klas studenten hebt uit Israël en Palestina, geeft dat onmiskenbaar een extra dimensie. Toen ik een student uit Oman na twee jaar vroeg wat hij het meest opvallend vond van zijn tijd hier, zei hij: “Well professor, there are students here who have no God, but are still very nice.” Dat is natuurlijk schitterend, ook voor al die andere mensen in zijn omgeving die ineens met dat perspectief worden geconfronteerd en daar het hunne tegenover stellen. Daar leer je ontzettend veel van.’
Ronald Plasterk noemde University College Utrecht ooit een ‘rijkeluiscrèche’.
‘Dat was in een Volkskrant-column. Als columnist – en ik heb zelf ook columns geschreven – moet je ervoor zorgen dat je voor nooit meer dan vijftig procent bent geïnformeerd. Anders kun je geen aansprekende columns meer schrijven en Plasterk was een voortreffelijk columnist. Intussen heeft hij die andere vijftig procent er wel bij geplust. Gezien de laatste toespraken die ik van hem heb gehoord, denk ik dat hij uitermate positief staat tegenover dit soort initiatieven. En verder: we hebben hetzelfde collegegeld als elke andere opleiding, dus we zijn helemaal niet duurder.’
Vind u het niet jammer dat de Roosevelt Academy alleen een undergraduate-programma biedt?
‘We hebben in Nederland heel veel accent gelegd op de graduate-opleidingen en die gaan allemaal erg goed. Maar de undergraduate-fase van het universitair onderwijs was heel lang het stiefkindje. Inmiddels is er veel verbeterd, en niet alleen dankzij University College Utrecht en de daarmee academisch verbonden Roosevelt Academy. Ook andere universiteiten hebben ons systeem overgenomen. Ik vind het prachtig om onze studenten naar alle kanten te zien uitwaaieren. De helft gaat naar het buitenland, ze komen terecht in Master- en PhD-programma’s in Oxford, Cambridge, Edinburgh, Lausanne, Genève, Boedapest enzovoort.’
Tegenlicht: Oxford in Zeeland
> Maandag, Nederland 2, 20.55-21.51 uur