Een Vlaming die zich Belg noemt, is een zonderling, in de ogen van de meeste van zijn natieverwanten. De vervreemding tussen Vlaanderen en Wallonië vormt de voedingsbodem voor de permanente regeringscrisis waarin België verkeert, met het laatste ongedeelde gebied, Brussel-Halle-Vilvoorde, als inzet. ‘We verstaan elkaar niet meer. We spreken elkaars taal niet, lezen elkaars kranten niet, kijken niet naar elkaars omroepen. Ik ben bang dat we dit land niet in stand kunnen houden,’ zegt de historicus Louis Vos, ondertekenaar van het Gravensteenmanifest.
De filosoof Herman De Dijn realiseerde zich onlangs met een schok het mogelijke einde van België: ‘In Gent, waar ik voor een lezing was, werd ik met een gezelschap hoogleraren en kunstenaars uitgenodigd in een restaurant. We raakten aan de praat over dit soort problemen en ook over het koningshuis. Dat doet het goed, zei ik, van mij mag dat blijven. Tot mijn grote verbazing was ik de enige in dat gezelschap die dat vond. De anderen bekeken mij alsof ik een zonde had begaan. Ongelooflijk!’ Stemden de Vlamingen in een referendum na de Tweede Wereldoorlog nog massaal vóór de terugkeer van het koningshuis, uit behoefte aan een symbool van de eenheid van België, om dezelfde reden keerde De Dijns gezelschap zich nu juist tegen koning Albert II.
De Dijn: ‘Een bovenlaag in Vlaanderen denkt te weten hoe zij de staat moet leiden. Ze streeft naar een bestuur dat puur rationalistisch, puur kapitalistisch is. Het koningschap is een irrationele vorm van bestuur, dus weg ermee. Ze redeneren als managers. Wij zijn dynamisch, stellen ze, maar kunnen nu niets door de onwil van de Franstaligen. We willen met rust gelaten worden, en dat lukt niet als we jullie, achtergebleven Walen, moeten meeslepen, met jullie mentaliteit. Jullie leggen tot in het absurde de nadruk op solidariteit en doen niet je best, maar profiteren slechts. Eigenlijk willen jullie alleen maar goed eten en drinken. Dát is het verschil tussen toen en nu. Een goed deel van de elite van hoogleraren, bedrijfsleiders, magistraten denkt tegenwoordig zo. De solidariteit tussen Vlamingen en Walen, ooit de basis van de Belgische staat, moet weg, want zij is irrationeel.’
Humo-journalist Mark Schaevers onderschrijft deze waarneming: ‘De achterliggende gedachte van het Vlaamse afscheidingsstreven is dat het wel zo gemakkelijk is alleen onder Vlamingen te verkeren. Laten we nu maar een moderne bestuursvorm opzetten zonder al die ouderwetse ideeën over solidariteit en zo. Dan krijgen we een beter bestuur. Het economische succes is tegenwoordig de motor achter het Vlaams nationalisme. De schatting is dat de Vlaming nu dagelijks drie euro aan Wallonië kwijt is. Die wil hij terug. Vlaanderen kan alles beter, dat is de hybris van die beweging.’
Pascal Verbeken zegt dat ook Franstalig België duchtig meewerkt aan de onttakeling van het land: ‘Daar lees ik pleidooien voor een état Wallo-Bruxelles. Een aparte staat, dus. In de Franstalige media en politiek heerst een hetzerig, anti-Vlaams klimaat waarin nauwelijks nog ruimte is voor enige nuance of relativering. Ongeveer tien jaar geleden schreef Jean-Claude Van Cauwenberghe van de Parti Socialiste, de grootste partij in Wallonië, onomwonden dat de Franse cultuur onmiskenbaar superieur is aan de Nederlandse. In elk ander Europees land zou dat het einde van een politieke carrière betekenen, voor Van Cauwenberghe begon zijn loopbaan nu pas echt. Wat later werd hij verkozen tot minister-president van Wallonië. De Franstalig-Belgische ziel heeft nog altijd een zwarte kant, een relict van het vooroorlogse België dat eigenlijk een apartheidsstaat was, maar dan gebaseerd op taal en niet op ras. Precies die Waalse superioriteitswaan heeft het beest van het Vlaams nationalisme voortdurend gevoed, oude wonden telkens weer opengereten. En nu is de beer bijna los.’
De Dijn vreest voor het einde van België. ‘En ik ben niet de enige die dat ziet gebeuren. Dat kabinet van premier Leterme, dat is een permanent kibbelend echtpaar in scheiding, tegen wie de gezinscoach heeft gezegd het nog één keer te proberen.’
EUROPESE DIMENSIE
Met België zou niet zo maar een land uiteenvallen. De hoofdstad, Brussel, is ook de informele hoofdstad van de Europese Unie, die is gegrondvest op de idee grenzen tussen naties te slechten en ze met banden van solidariteit aaneen te smeden, omwille van vrede en welvaart. De kracht van die idee heeft zich na de Tweede Wereldoorlog bewezen en is na de val van de Muur een lokkend perspectief voor Oost-Europa gebleken. En dan zou uitgerekend het gastland van de EU de tegengestelde richting kiezen en zich splitsen in twee naties die het isolement boven de samenwerking verkiezen?
De crisis van België is dus niet louter een Belgische aangelegenheid. Niettemin speelt de Europese dimensie in de publieke discussie in België niet of nauwelijks een rol, constateert Schaevers. ‘Het zou een negatief signaal van jewelste zijn als wij er in Brussel, waar Europeanen ondertussen proberen de Unie te maken, niet in slagen om twee aangrenzende entiteiten tot een logische, zinvolle coherente politiek te brengen, alleen doordat ze elkaars taal niet spreken. En hoe kun je nu van welvarende EU-landen verwachten dat ze armere lidstaten steunen, als Vlamingen in eigen land niet eens bereid zijn Wallonië te steunen.’
En dan is er nog het probleem van de tweetalige hoofdstad. Niemand heeft daar een oplossing voor, zegt Schaevers. ‘Elk scenario waarin Vlaanderen of Wallonië Brussel opgeeft, is een scenario om jezelf te verarmen. Dit kan echt uit de hand lopen. Men pocht nu dat de interne strijd in België in al die jaren nog nooit een dode heeft gekost. Ik wil nu niet zeggen dat Brussel een tweede Kosovo kan worden, maar wel dat als we daar een conflict creëren, we diepe spanningen krijgen die zich ook in andere sferen dan de politiek kunnen ontladen. Dat kan een conflict tussen burgers onderling worden, met een intensiteit die we vandaag nog niet zien.’
Wat ook bijdraagt aan de regeringscrisis, is dat de huidige generatie politici de eerste is zonder persoonlijke herinneringen aan de tijd dat België nationale partijen kende. Een Vlaamse christen-democraat, liberaal of sociaal-democraat komt in eigen huis geen Franstalige geestverwant meer tegen, sinds alle partijen in de jaren zeventig zijn gesplitst in een Vlaamse en een Waalse tak, zonder enige onderlinge verbinding. Ook in het kiesstelsel is het onmogelijk gemaakt dat een Vlaming op een Waalse partij stemt of een Waal op een Vlaamse.
Het land lijkt gevangen in een onstuitbare ontbindingsdynamiek, een proces dat op gang kwam in 1963, het jaar van de vaststelling van de taalgrens. Daarmee nestelde zich in het Belgische staatsbestel een logica van splitsing in plaats van eenwording, van culturele homogeniteit in plaats van pluriformiteit. De vijf staatshervormingen sindsdien formaliseerden in steeds verdergaande mate het bestaan van twee aparte naties: Vlamingen en Walen keerden elkaar doelbewust de rug toe.
GEWEREN OP SCHERP
Een dramatisch zinnebeeld van die ontbindingsdynamiek is de uitdrijving van de Franstaligen uit de katholieke universiteit van Leuven in de jaren zestig. De splitsing van ‘Leuven’ staat oudere Belgen nog op het netvlies gegrift als een beladen gebeurtenis die zelfs het leger op de been bracht, de geweren op scherp. De revolte van 1968 uitte zich ook in België in een opstand tegen het gezag, alleen droeg dat hier een soutane of sprak het Frans. Centrum van het strijdperk was de oude universiteit, het symbool van wankelende gezagsdragers als de katholieke kerk en de Waalse elite. Linkse studentenleiders stonden zij aan zij met Vlaamse nationalisten, wier belangen tijdelijk samenvielen.
Mark Derez, archivaris aan de UB en een kenner van de splitsingsgeschiedenis van zijn universiteit, was dertien in 1968: ‘Ik zat in Kortrijk, een provinciestad, op een katholieke kostschool en onze docenten, bijna allemaal sympathisant van de Vlaamse zaak, riepen ons op te betogen voor een Vlaams Leuven. Wij durfden niet echt, maar stoere jongens van het atheneum, niet confessioneel, vrijzinniger, brutaler, kwamen ons ophalen voor de revolutie. Onze leraar gymnastiek verzette zich nog. Typisch een franskiljon, in onze ogen, want hij sprak thuis Frans en liep altijd in een tennisbroek, typisch de sport van de high society. Een bosbeer van een man, niet bepaald populair. Hij ging de jongens van het atheneum wel even tegenhouden. Tot ons genoegen zagen wij hoe die jongens deze franskiljon onder de voet liepen.’
Derez behoorde tot de eerste generatie Vlaamse arbeiderskinderen die hun weg naar de universiteit vonden. Vlaanderen was lange tijd het achtergebleven België, van de textielarbeiders, konijnenvillers, zwavelstokmakers, mandenvlechters en vlassnijders, die woonden in ‘gaten van verdriet’, in de woorden van Auguste de Winne. Op diens Door arm Vlaanderen (1901) greep Pascal Verbeken honderd jaar later, in Arm Wallonië, terug om de rolwisseling van de beide landsdelen te beschrijven. Wallonië was ooit de derde economische macht van de wereld, na Engeland en de Verenigde Staten. Nu biedt Wallonië in zijn oude fabriekssteden de desolate aanblik van een industrieel kerkhof, met gesloten mijnen en hoogovens.
Vlaanderen, van waaruit ooit tienduizenden gastarbeiders naar Wallonië trokken, is nu juist het land van voorspoed. Die omslag voltrok zich, achteraf bezien, in de jaren zestig, maar in die tijd zelf was de herinnering aan de Waalse culturele en economische suprematie nog vers. Het Frans was lang de officiële bestuurstaal en bovenal de taal van de machtigen, ook van de elite in Vlaanderen, die de volkstaal Vlaams alleen in de mond nam om het dienstpersoneel een opdracht te geven. Kardinaal Mercier, oprichter van het hoger instituut voor de wijsbegeerte in Leuven, vond de invoering van Nederlandstalige colleges aan het begin van de twintigste eeuw nog bespottelijk. In zo’n boers taaltje kon de wetenschap zich toch niet uitdrukken.
De strijd om de sociale emancipatie van de Vlamingen hulde zich dus in de culturele gedaante van de taalstrijd. ‘Dat is opvallend. De Vlaamse beweging, met haar zwarte achtergrond van collaboratie en fascisme uit de jaren dertig, verschoof nu naar links,’ zegt historicus Louis Vos, de geschiedschrijver van het Leuvense oproer. ‘De Vlaams-nationalistische Volksunie komt op en dat is een partij die een open, democratisch nationalisme voorstaat, dat een internationale oriëntatie niet in de weg mag staan. Programmatisch vergelijkbaar met D66. De jongere generatie in Leuven voelde zich ertoe aangetrokken. Zij wilden losbreken uit de deadlock society van de verzuiling, waarin iedereen in zijn eigen hokje zat opgesloten, en vonden de Volksunie aan hun zijde.’
Ook Derez herinnert zich de Volksunie als een vooruitstrevende partij: ‘Het Vlaamse separatisme is nooit helemaal rechts geweest, in de jaren zestig zeker niet. Bij die Volksunie zaten de moderne jongens, met van die ringbaarden. Een open partij, met een vrije houding tegenover de kerkelijke autoriteiten. Heel anders dan de socialisten toen. Dat waren nogal eens conservatieve politici, met vrij xenofobe standpunten, die tekeergingen tegen seks en drugs, al die dingen waar wij vóór waren. Later heeft het Vlaams Blok het nationalistische thema gekaapt en daarmee dat proces eerder vertraagd dan versterkt, huns ondanks. Wat zij hebben bereikt, is dat de intelligentsia de Vlaamse beweging is afgevallen, door dat schrikbeeld van het Blok. Nationalisme is voor hen nu een bedorven begrip.’
Derez, een Vlaamse boerenzoon uit een dorp nabij Kortrijk, weet nog dat het verschil in sociale status tussen Vlamingen en Walen in Leuven ook op straat te zien was. Hij studeerde er begin jaren zeventig, toen het besluit tot splitsing van de universiteit van Leuven was gevallen en de nieuwe, Franstalige universiteitsstad Louvain-la-Neuve, dertig kilometer buiten Leuven, in aanbouw was. In deze overgangstijd deelden Vlamingen en Walen de Leuvense studentenhuizen nog. Derez: ‘Ik vond het heerlijk om in een Walenkot te wonen. Die Franstalige bourgeoisstudenten hadden meer savoir vivre. De alternatievelingen onder hen waren ludieker, de anderen ouderwets elegant, la Belgique de papa. De meisjes liepen in plissérok, de jongens in loden mantel, en ze gingen naar de betere restaurants en de betere cafés. Dat was gewoon de sociologische werkelijkheid van een taal en een cultuur met meer prestige, ontleend aan de grandeur van Frankrijk. Wij droegen de sporen van onze rurale afkomst. In de Vlaamse beweging zeiden ze dan tegen elkaar dat ze Vlaamse gentlemen moesten worden, in plaats van boeren. Als de Vlaamsgezinden betoogden in Brussel voor het tweetalige karakter van de hoofdstad, stonden de Brusselaars daar met honende bordjes: keer naar uw dorpen terug.’
STOUT TEGEN AUTORITEITEN
De opstand van Leuven begon met een mandement van de Belgische bisschoppen, een verordening tegen het uittreden van de Franstalige faculteiten. De stad herbergde een van de grootste katholieke universiteiten ter wereld en het was in de ogen van de Roomse clerus onbestaanbaar dat dit intellectuele centrum in tweeën zou splijten, louter vanwege een lokaal probleem als de Belgische taalstrijd. De Belgische bisschoppen waren totaal verrast door de heftige opstand die direct na hun mandement van 13 mei 1966 volgde. Achteraf zou een van hen erkennen hoezeer zij de woede tegen het katholieke gezag hadden onderschat. De bisschoppen hadden al die jaren de bestaande sociale verhoudingen, en daarmee de Waalse suprematie, gelegitimeerd. Nu balden Vlamingen hun wrok daarover samen in een opstand tegen de kerk.
‘Moeder, waarom zijn wij katholiek?’ staat op het protestbord van een betoger in het meiprotest van 1966. Het bord is van Kris Merckx, toen vijfdejaarsstudent medicijnen, later een van de oprichters van de maoïstische splinter Amada (Alle Macht Aan De Arbeiders). Naast de Vlaamse strijdkreet ‘Walen Buiten’ klonk in het Leuvense oproer al gauw de roep om ‘Revolutie!’ In de studentenbeweging tekende zich een leidende groep af die in de anti-Waalse betogingen een kans zag om actievoerders tegen al het gezag te mobiliseren. Die leidende figuren waren Paul Goossens, later (1978) initiatiefnemer en eerste hoofdredacteur van de krant De Morgen, een krant die écht onafhankelijk was, Walter de Bock, al gauw befaamd als een onversaagde onderzoeksjournalist, en Ludo Martens, zijn leven lang actief in Amada en andere extreem-linkse groepjes. In dat drietal voltrok zich gaandeweg de scheiding der geesten die overal in Europa in de linkse studentenbewegingen zichtbaar werd, tussen enerzijds vrijheidslievende romantici en anderzijds dogmatische systeemdenkers met een voorliefde voor totalitaire stelsels. Zwart-wit gezegd behoorde Goossens tot de eerste groep, De Bock en Martens tot de tweede.
Humo-journalist Mark Schaevers: ‘Van heel het gezelschap was Goossens de meest uitgesproken dwarsligger. Als jongetje al kreeg hij het op zijn heupen van autoriteiten. Lastig op school, met de voeten op tafel, altijd daar waar het kabaal was. Het maoïsme kreeg hem niet in zijn greep. Hij bleef sleuren aan de zijlijn, later via de journalistiek.’
Een kleine kern van de linkse studentenbeweging radicaliseerde verder en raakte bevangen door de utopische drift, waarbij het systeem vóór de mens gaat. Zo loopt er een directe lijn tussen de opstand van Leuven en de oprichting van Amada, tegenwoordig actief onder de naam PvdA. Voorman Merckx reageert nog altijd geprikkeld als iemand hem de terreur van Stalin voorhoudt. Volgens hem valt die in het niet bij de misdaden die het kapitalisme dagelijks begaat.
ZWARTE DINSDAG
Het salomonsoordeel over de splitsing van de universiteit van Leuven viel in 1968. Eerder al had de Franstalige universiteitsbestuurder Michel Woitrin grote ongerustheid aan Vlaamse kant gewekt met zijn toekomstvisioen van een très grand Bruxelles, waaronder óók Leuven. In januari, terwijl de zenuwen van de Vlaamse studenten al gespannen stonden, stak de Franstalige afdeling van de universiteit de lont aan met een eigen expansieplan.
Louis Vos schetst in telegramstijl de gevolgen: ‘Nachtelijke discussies in oververhitte studentenkroegen, sit-ins, volksvergaderingen, stakingen, dagelijkse confrontaties met de Rijkswacht. In de Bondgenotenlaan en omliggende straatjes scheurden ze rond in gesloten blauwe vrachtwagentjes, waarin gehelmde mannen sprongen in vervaarlijk militair uitziende outfit. Paul Goossens werd opgepakt. Wij riepen niet: “Goossens vrij!” maar: “Goossens uit de handen der fascisten!” Voor ons was het duidelijk. Er is geen democratie meer in België.’
De Dijn was in die maanden net opgeroepen voor de militaire dienst. ‘In Heverlee, nabij Leuven, was een grote school, een meisjesschool die in de volksmond de Duizend Maagdekes heette. De studentenleiders hadden een grote betoging naar die school georganiseerd. De autoriteiten waren daar echt bang voor. Er mag toch niets gebeuren met die kleine meisjes! Het leger werd gemobiliseerd, niet de politie, zó gevaarlijk achtte men de toestand. We kregen ieder twaalf scherpe patronen en de luitenant vroeg aan ons, jonge rekruten, sommigen net van de universiteit: “Stel dat het straks nodig is. Schiet gij dan met uw geweer op medestudenten?” Letterlijk vroeg hij dat. Wij zeiden allemaal: “Nee.” Achteraf gezien een massaal geval van insubordinatie.’
De opstand culmineerde uiteindelijk op 6 februari 1968 in ‘zwarte dinsdag’, de dag waarop Derez zijn franskiljonse gymleraar in tennisbroek omver gelopen zag worden en in Brussel het kabinet-Vanden Boeynants wankelde over de Leuvense kwestie. Een dag later viel het. De Dijn: ‘Vanden Boeynants, VDB, was voor Vlaams links in alles de verpersoonlijking van het kwaad, van een dom, kleinzielig, onbeschaafd kapitalisme. Hij was een Brusselaar, een katholieke christen-democraat en ook nog eens een beenhouwer, manager van een vleesbedrijf.’
Na de val van VDB was de splitsing van de universiteit onvermijdelijk. In het kale boerenland bij Ottignies, net over de taalgrens, is na 1968 in tien jaar tijd een volledig nieuwe Franstalige universiteitsstad voor twintigduizend mensen gebouwd, van wie de helft niet-studenten. Louvain-la-Neuve is nu al een symbool van de idealistische stedenbouw uit die tijd, een doolhof van straatjes met volledig gescheiden verkeersstromen. Een stoplicht is niet nodig in Louvain-la-Neuve en dat staat dan ook nergens. Hoewel er weer collegiaal contact is met de oude moederuniversiteit, is het tekenend voor de breuk met Leuven dat de trein meer dan een uur doet over de luttele dertig kilometer tussen beide steden.
NAЇEF KOSMOPOLITISME
‘Leuven’ heeft de ontbindingsdynamiek in België, in gang gezet met de taalgrens in 1963, onomkeerbaar gemaakt. Een definitieve deling van België dreigt nu. De ironie zou zijn dat wat in de jaren zestig begon als een sociale strijd om gelijkberechtiging van de Vlamingen, zou eindigen met het verbreken van de solidariteit met de Walen, de landgenoten die nu onderliggen.
‘Na Leuven is alles gaan splitsen,’ zegt Derez kortweg. ‘Na de universiteit in 1968 volgden het college van bisschoppen en de politieke partijen. Tegenwoordig is ook de metaalvakbond gesplitst, en het rommelt in de vereniging voor gehoorgestoorden en in de koepel van Belgische moslims. We raken het over niets meer eens, niet over verkeerscamera’s, niet over genetisch gemanipuleerde populieren, niet over Congo. Dat stremt de besluitvorming en veroorzaakt een democratisch deficit.’
De Dijn spreekt over ‘het keurslijf’ België waar de Vlamingen wilden uitbreken om vooruit te kunnen komen, een proces dat is gelegitimeerd in vijf staatshervormingen. Louis Vos zegt: ‘Geleidelijk aan zijn er twee institutioneel verschillende landen ontstaan. De Vlamingen en de Walen hebben niets meer met elkaar te maken. Er zijn geen gemeenschappelijke partijen, radio- en tv-zenders, kranten. Alles is opgesplitst. Het leven in de Franstalige gemeenschap is anders dan in de Vlaamse. De discussies zijn anders, de economische ontwikkelingen zijn anders, de politieke oriëntaties zijn anders. Meer liberalisme in Vlaanderen, meer socialisme in Wallonië. De verkiezingsuitslagen zijn dus ook verschillend. Er is echt niks meer dat het land samenbindt, op de koning na wellicht. Als ze in Vlaanderen spreken van “ons land’’ dan hebben ze het over Vlaanderen. Van de Groot-Nederlandse gedachte hoor je ook niet meer. Vlaanderen is een eigen natie en ervaart zichzelf ook zo.’
Schaevers ziet die waarneming bevestigd in het kijkgedrag: ‘Vroeger waren Koot en Bie grootheden in Vlaanderen. De VPRO-avond op zondag was verplichte kost voor weldenkend Vlaanderen en ook Mies Bouwman en Willem Ruis waren hier grootheden. De kijkcijfers liepen op tot boven de twintig procent. Maar nu trekken de Nederlandse omroepen ongeveer evenveel kijkers als de BBC, een bijna niet te meten laag percentage.’
Derez twijfelt over de gewenste afloop. ‘Ik wil zoveel mogelijk autonomie, maar ik weet niet of ik de sprong in het ijle zou willen maken met zo’n onafhankelijk Vlaanderen. Wellicht volstaat een confederatie, een verband van Vlaanderen met Wallonië en Brussel dat autonomie met samenwerking combineert. Aan de andere kant vind ik degenen die terug willen naar een unitair België getuigen van een naïef kosmopolitisme. Zij schetsen vaak een idyllisch beeld van het oude België. Sophie de Schaepdrijver en andere historici die naar de Belgitude verwijzen, vertellen altijd over hetzelfde België, dat van de bloeitijd, van de Belle Epoque. We legden spoorwegen aan in China, tramlijnen op de Krim. Dat was het hoogtij van het Belgische kapitalisme, rond de vorige eeuwwisseling, Belgium’s finest hour. Vaak verzuimen ze daarnaast te vertellen van onze rubberfabrikant/koning Leopold II, die Kongo plunderde. Dat is óók een deel van de realiteit.
Aan nationalisme is op zichzelf niks verkeerd. Het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren is een mensenrecht. Dat je in één taalgemeenschap kunt leven en in je eigen taal berecht wordt, bestuurd en onderwezen, dat is een basisrecht. Zwakkere taalgroepen, met een minder prestigieuze taal, hebben ook volgens internationaal-juristen het recht zich in een territorium af te schermen. De natie is een netwerk van verbindingen. Mensen vormen pas een natie als zij in dezelfde taal over een brede waaier van thema’s van gedachten kunnen wisselen en tot consensus komen. Die basis is er niet meer tussen Vlamingen en Walen.’
Louis Vos: ‘Is nationalisme rechts? Welnee. Ik ben ervan overtuigd dat een democratie onmogelijk is zonder een culturele gemeenschap waarbinnen die democratie een discussieplatform heeft. Dat hoeft niet per se samen te vallen met een taal. Dat kan, maar hoeft niet. In 1830 had je geen Vlamingen en Walen, maar Belgen. Sindsdien zijn de identiteiten gaan verschuiven en zijn er aparte gemeenschappen gegroeid. De taalkwestie in België is allang voorbij, nu de Vlaamse taalgemeenschap een echte volksgemeenschap, een natie is geworden.’
Mark Schaevers daarentegen gruwt van wat hij ziet als isolationistische tendensen in het gastland van de Europese Unie. ‘De Europese idee is niet veel anders dan de Belgische idee. België is van oorsprong een bastaardstaat die niet nationalistisch wil zijn, een entiteit van mensen die op basis van politieke, rationele beslissingen samengaan. Je kunt zeggen dat België een fictie is, maar dan wel een nuttige fictie op basis van een politiek model, zoals ook de Europese Unie dat is.
Ik zie dat hele verhaal over een splitsing van België als een emotioneel discours, dat ook cultureel wordt gedragen, met een eigen rol voor de media en voor lichtzinnige politici. De bastaardstaat België zou óók een voorbeeld kunnen zijn, voor de inrichting van een moderne multiculturele maatschappij waarin kinderen al op jonge leeftijd in een tweetalig bad worden gedompeld. Dan is het toch onverstandig om met de ruggen naar elkaar te gaan staan? Ik vond de stad waarin ik destijds studeerde, het Leuven waar de laatste francofonen nog rondliepen, een veel rijkere stad dan het Leuven van nu. Met twee culturen, de Vlaamse en de Waalse, waarvan je elke dag de lucht kon opsnuiven.’
Vrij Nederland, 28-06-2008