Ieder jaar verdwijnen in Nederland duizenden woningen die slechts een half mensenleven oud zijn. De komende jaren zullen 100.000 woningen uit de naoorlogse periode gesloopt worden en vervangen door iets nieuws. In Midden- en Oost-Europa leeft 70% van de bevolking in naoorlogse buitenwijken of satellietsteden; men schat dat voor de renovatie van deze Plattenbau-wijken rond de 350 miljard euro nodig is, wat voor 16 miljoen mensen werkgelegenheid zal betekenen.1 Wereldwijd wordt in vele New Towns tegelijkertijd nagedacht over hoe de inmiddels als versleten en verouderd beschouwde steden gemoderniseerd kunnen worden. De schaal en de economische en sociale implicaties van deze operaties zijn enorm. Tegelijkertijd worden vooral op het Aziatische continent grootschalige nieuwe steden gebouwd in een tempo en een schaal die de bouw van de Europese New Towns destijds verre overtreft. Bij het bouwen ervan zijn ontwerpers en beleidsmakers overtuigd dat deze miljoenensteden op een fundamenteel andere wijze gebouwd worden dan de nieuwe steden die men afbreekt in het oude Europa: dat men het nu beter weet. Niemand heeft echter onderzocht hoe het de oude New Towns sinds hun ontstaan is vergaan. Hier ligt een taak voor architectuurhistorici. Door te onderzoeken hoe de nieuwe steden werden ontworpen en gebouwd; hoe ze zijn getransformeerd door invloeden van buitenaf en binnenuit en hoe ze nu worden geherstructureerd, op goede en op slechte manieren, kunnen architectuurhistorici een bijdrage leveren aan een intelligentere ontwerp-, plannings en bestuursmentaliteit. Dat is de reden dat Crimson Architectural Historians het onderzoeksproject The New Town is gestart. In deze tekst proberen we duidelijk te maken waarom we dit onderzoek doen, hoe we het denken uit te voeren en speculeren we over wat het zou kunnen opleveren.
Kan stedenbouw nog steeds - of opnieuw - een vehikel zijn voor het exporteren van vrijheid en democratie? En vanuit de architectuurgeschiedenis geredeneerd: kunnen wij helpen de toekomst van de New Towns interessanter en beter te maken?
Door Michelle Provoost en Wouter Vanstiphout
Schitterende mislukkingen
In Europa is tegenwoordig, in tegenstelling tot de periode kort na de Tweede Wereldoorlog, geen sprake meer van bevolkingsexplosies; voor de toekomst wordt zelfs een afname van de bevolking verwacht. Hier zullen eerder Schrumpfende Städte dan New Towns als fenomeen hun entree maken. Hoewel er in de laatste decennia maar weinig nieuwe steden zijn gebouwd, bestaat ook in de West-Europese landen een hele generatie van steden die in de jaren vijftig en zestig met een groot idealisme en vooruitgangsgeloof uit de grond zijn gestampt.
De polder-tuinstad Almere is een van Nederlands laatste New Towns (1970), maar wel één die zich actief met haar geschiedenis bezighoudt en met de oprichting van een New Towns Instituut zichzelf tot ongekroonde New Town-capital of the World heeft benoemd. Wat deze generatie van naoorlogse Europese steden, die zeker enkele honderden leden telt, zo fascinerend maakt, zijn juist die karakteristieken die ervoor hebben gezorgd dat ze algemeen worden beschouwd als een mislukking. Ze zijn uniform, modelmatig, grootschalig, idealistisch; ze staan bol van de pretenties over de maakbaarheid van de samenleving.
De New Towns vinden hun oorsprong in de Garden City beweging van Ebenezer Howard, maar zijn door ontwikkelingen in bouw- en productietechniek en de nadruk op snelheid en kwantiteit tijdens de opbouwperiode van de Europese welvaartstaten uitgegroeid tot een familie van grootschalige steden en stadsuitbreidingen, die zich als sprinkhanen over de gehele pre-globalistische wereld verspreidden.
Buiten Europa waren dergelijke steden ook onderdeel van de kolonisatie en later de dekolonisatie in India en Afrika, van de opbouw van de socialistische welvaartstaat Oost-Duitsland, van de opbouw van de stadsstaat Singapore en van de industrialisatie van Siberië. New Towns zijn ondanks hun opvallende formele uniformiteit per tijdsbestek, instrumenten geweest in handen van extreem divergerende staatsbestellen en ideologieën.
In ieder land is het oorspronkelijke universele model dat aan de modernistische steden ten grondslag ligt, in meer of mindere mate vervormd naar de lokale culturele, klimatologische, economische en politieke omstandigheden. Natuurlijk wordt ook de individuele interpretatie zichtbaar van de desbetreffende masterplanner, niet zelden ingevlogen vanuit een ander continent. Het is belangrijk om de gemeenschappelijke oorsprong van de New Towns te analyseren, maar vooral om de onderlinge verschillen in de stedenbouwkundige concepten en de architectonische uitwerkingen bloot te leggen.
De gemeenschappelijke ingrediënten omvatten allereerst het idee van stedelijk wonen in een groene omgeving en het idee van community, uitmondend in een ’neighbourhood unit’, of de ’wijkgedachte’. Vervolgens is de New Town planning gebaseerd op een idee over rationaliteit en efficiency, dat tot uiting komt in de survey vooraf, de scheiding tussen verkeerssoorten, een hiërarchisch systeem van wonen en verkeer, en massahuisvesting. De steden zijn meestal een vorm van blauwdrukplanning, die efficiënt moest zijn zowel in economisch, infrastructureel en sociaal opzicht; dat betekent dat ook in de organisatie van de kleinschalige leefomgeving en de publieke voorzieningen top down en rationeel-efficiënt werd gepland. Toch was het mogelijk om met deze uitgangspunten steden te bouwen die zo verschillend waren als Cumbernauld (Groot-Brittanië) en Neo Beograd (Servië), of Tema (Ghana) en Sha-Tin (Hong Kong). Behalve de persoonlijke opvattingen en verschillende interpretaties van de stedenbouwkundigen waren het vooral ook de lokale politiek en bouwpraktijk die de - in oorsprong uniforme - New Towns mijlenbreed van elkaar deden verschillen.
Grootschalige ontwerpen voor nieuwe steden werden vaak slechts gedeeltelijk uitgevoerd, vooral in die gevallen dat een buitenlandse architect verantwoordelijk was voor het ontwerp en plaatselijke architecten, instellingen en gemeentelijke diensten voor de uitvoering zorgden. De steden Bhubaneswar (India) of Korangi (Pakistan) zijn goede voorbeelden van steden die uiteindelijk zijn uitgegroeid tot hybride omgevingen met een volstrekt eigen karakter, ook al werd de basis ervoor gevormd door een geïmporteerd, uniform stedenbouwkundig concept. Maar ook als zij volledig volgens plan werden uitgevoerd zijn de New Towns in de loop van hun bestaan natuurlijk gebruikt, aangepast, veranderd, kortom: het zijn echte steden geworden met een eigen identiteit, karakteristieken en geschiedenis. Hun bewoners en de politieke of maatschappelijke factoren waarop hun bestaan was gebaseerd zijn veranderd. In hoeverre zijn de New Towns als projectie van een ideale, gewenste samenleving passend gebleken voor het leven dat zich er ontwikkelde? In hoeverre kwamen de projecties van de planners overeen met de dromen en wensen van bewoners? Het gaat hierbij bijvoorbeeld om concepten als die van de wijkgedachte en de stempel, concepten over de relatie tussen collectief en individu, de relatie tussen wonen en werken en de symbolische en representatieve functie van architectuur en stedenbouw. Zo werkten in de Oost-Europese New Towns de symbolische onderdelen van de stedenbouwkundige structuur slechts zolang de communistische politieke structuur, die zij representeerden, bestond en werden diezelfde symbolen later het onderwerp van een heftige stammenstrijd tussen voor- en tegenstanders.
Collectieve symbolen als het stadscentrum van het Schotse Cumbernauld, een brutalistische betonsculptuur, hebben zich in het westen ontwikkeld tot symbolen van een afschrikwekkende anonimiteit en zijn daarmee tot de sloop veroordeeld. In de New Towns van Hong Kong, met zijn hoge dichtheidscultuur, zijn dergelijke complexe, betonnen stadscentra tot een algemeen gewaardeerd model voor stadsontwikkeling uitgegroeid. In Nederland zijn de portiekflats veroordeeld als anonieme, mensonterende huisvesting; in Aziatische landen als Vietnam of India hebben de bewoners zich dezelfde flats volledig eigen gemaakt en zijn ze onherkenbaar gedecoreerd, versierd en verbouwd. De aanpassingen zijn soms puur vormtechnisch (parkeergarages die tot kerken zijn omgebouwd of shopping malls in oude fabrieken), maar hangen dikwijls samen met veranderingen in de maatschappij.
Maatschappijvorming: Kabul en Saint Louis
Een van de meest intrigerende en controversiële aspecten van de naoorlogse modernistische stad is de maatschappijvormende kracht die haar werd toegekend. Dat was zo in Nederland, waar een New Town als Hoogvliet werd gezien als een vormingsmachine waar aankomende stedelingen uit alle (plattelands)uithoeken van Nederland, die nog een ouderwets ’gesloten’ maatschappijbeeld bezaten, werden opgevoed tot volwaardige medespelers in de open maatschappij. Met andere woorden: het modernistische stadsmodel bracht democratie en emancipatie met zich mee.
Bracht? In het hedendaagse Kabul wonen jonge koppels en alleenstaanden bij voorkeur in de hoogbouwflats van Mikrorayan, de door de Russische bezetters in de zeventiger jaren gebouwde nieuwbouwwijk. Zij prefereren de galerijflats boven de traditionele woningen rond patio’s en binnenplaatsen, die gericht zijn op extended families waar de ouderen toezicht houden op het gedrag van de jongeren en met name de vrouwen. Mikrorayan biedt hen de mogelijkheid zich te emanciperen; de anonimiteit van de flats en de heldere scheiding tussen het private en collectieve domein garanderen meer vrijheid en zelfstandigheid dan de eindeloos gedifferentieerde en in elkaar overlopende kasbah-ruimtes. In de wijk wonen al sinds de Taliban aan de macht kwamen opvallend veel onderwijzers en andere verlichte Afghanen. Modernistisch geplande stroken, gebouwd door een totalitaire macht, spelen hier iedere dag weer een bescheiden rol in het emanciperen van jonge mensen in een extreem grimmige culturele context.
Het voorbeeld van Mikrorayan laat zien dat we de politieke en ideële ambities van de modernistische stedenbouw niet moeten gelijkschakelen met de ambities van de politieke systemen waar ze uit voortkomen. Modernistische steden hebben kennelijk een aantal maatschappijvormende kenmerken die intrinsiek verbonden zijn aan hun morfologie. Zij blijken effectief te kunnen zijn op geheel onverwachte momenten, los van de motieven waarom ze gebouwd werden. Het sonderen van de ideologische, politieke en maatschappelijke inhoud van de moderne stedenbouw is dus per definitie een kwestie van fieldwork, en niet van filologisch onderzoek. Terwijl Mikrorayan werd gebouwd, speelde zich in de Verenigde Staten een proces af, dat de verhouding tussen emancipatie en stedenbouwkundige structuren in een geheel ander daglicht stelt. Vanaf de jaren dertig werden in grote Amerikaanse steden projecten gebouwd volgens moderne stedenbouwkundige en sociale principes, waar met name zwarte gezinnen goede huizen, scholen en parken kregen. De nieuwe hoogbouwwijken hadden een gevarieerde opbouw van working class en middle class gezinnen. Het maatschappelijke fenomeen dat deze Projects tot de legendarische stedelijke nachtmerries maakte die wij kennen van hiphop clips en politiefilms, was de emancipatie van de zwarten door de burgerrechtenbeweging in de jaren zestig. Toen in de grote steden de zwarte bevolking mocht en kon wonen waar zij wilde, verhuisde de middenklasse naar de suburbs en bleven alleen de armen, ouderen, alleenstaande ouders en werklozen achter in de Projects en veranderden deze in hoog tempo in ghetto’s en no-go areas. De beelden uit Clarence Stein’s New Towns for America met keurig aangeharkte parkjes en moeders met kinderwagens werden vervangen door de filmbeelden waarin het Pruitt-Igoe complex van Yamasaki in Saint Louis werd opgeblazen.
Terwijl in Kabul massawoningbouw de emancipatie dient, betekende in Amerika de zwarte emancipatie juist het einde van de massawoningbouw. Deze twee voorbeelden laten zien dat een onderzoek naar de New Towns open zal moeten staan voor controversiële gevolgtrekkingen, voor tegenstrijdig bewijsmateriaal en vooral voor heel veel context. Het streven naar een filosofische kern, naar een pure waarheid, of een theoretische essentie geven wij op; eerder zoeken wij naar een complex panorama van verhalen, dat ontlokt zal moeten worden aan de monotonie van de nieuwe steden.
Huidige staat
Het New Town project zal dan ook voor een belangrijk deel bestaan uit onderzoek naar hoe de universele modellen van de modernistische stad ontvangen zijn door de lokale cultuur en hoe de vorm door het gebruik is getransformeerd. Op dit moment worden de ongeplande transformaties van de wijken veelal beschouwd als mislukkingen en aantastingen van het concept en wordt er op allerlei manieren nagedacht over hoe de wijken nieuw leven in te blazen. Door hun gemeenschappelijke leeftijd hebben veel New Towns en naoorlogse stadsdelen nu te kampen met dezelfde problemen. Vooral in West-Europa zijn de problemen van sociale aard: werkeloosheid, criminaliteit, het ontbreken van sociale banden en een eenzijdige samenstelling van de bevolking. Er is sprake van een overmaat aan identieke, kleine woningen die niet aansluit op de huidige woningvraag en veel kostbaar openbaar groen. De oplossingen die gezocht worden zijn niet overal hetzelfde: in Nederland vervangen de corporaties de flats door eengezinswoningen. In Frankrijk worden door de overheid grootschalige projecten ondernomen die de buitenwijken door onderlinge verbindingen van nieuw elan moeten voorzien en op kleine schaal wordt de openbare ruimte grondig heringericht. In Singapore zijn de New Towns van overheidswege volledig gerenoveerd met een nadruk op de (winkel)voorzieningen.
In Denemarken worden bij wijze van vernieuwing events georganiseerd in plaats van bouwingrepen; in Schotland zoekt men de oplossing in de verkoop van huurwoningen aan bewoners. In Rusland vervangt men de gedateerde iconen van het communisme door gloednieuwe kerken en winkels. In krimpend Berlijn ziet men de toekomst van de Plattenbau-wijken in de samenvoeging van flatappartementen en sloop. In Amerika tenslotte zijn grootschalige sloopplannen in het kader van het project HOPE 6 gestart. Tot nu toe houden historici zich vooral afzijdig van deze problematiek. In de eerste wereld bestaan er grofweg twee denkwijzen over de ideologische, maatschappij-(her)vormende inhoud van de moderne stedenbouw. Er is een pragmatische school die de New Towns afserveert omdat ’de wereld niet meer zo in elkaar zit.
De huidige maatschappelijke agenda is anders dan die uit de naoorlogse jaren en daarmee hebben de modernistische stedenbouwkundige vormen en ruimtes afgedaan. Zij kijken naar de treurige staat van veel naoorlogse wijken in Nederland en Europa en worden bevestigd in hun mening. Dan is er een academisch-ideologische school, die zich bezig houdt met een steeds fijnmaziger onderzoek naar de theorievorming omtrent de moderne architectuur. De tekeningen en teksten van moderne architecten en stedenbouwers en theoretici uit de jaren twintig en dertig worden als Dode Zee-rollen onderworpen aan studie en commentaar. Wat beide scholen gemeen hebben is dat zij de moderne stedenbouw naar een onbereikbaar en bijna mythisch verleden hebben verbannen. Beide bekijken de moderne steden vanuit een ver van ’de straat’ verwijderd theoretisch perspectief. De academische school is zeer geïnteresseerd in de hedendaagse zeggingskracht van de idealen van het modernisme, maar bewijst deze geen dienst door haar eindeloze theoretische close readings van enkele teksten en enkele beelden. De pragmatische school heeft de moderne stedenbouw afgedankt, terwijl er veel plekken op de wereld zijn waar van afdanken - in de zin van sloop en vervanging - geen sprake kan zijn. Beide gaan voorbij aan het feit dat de modernistische stedenbouw in vele landen nog steeds tot de dagelijkse werkelijkheid behoort. Dit is een van de belangrijkste redenen dat we in het New Towns onderzoek gekozen hebben voor een internationale benadering.
Casus Islamabad
Als demonstratie van waar het New Towns onderzoek ons kan brengen, presenteren we hier de casus Islamabad, de nieuwe hoofdstad van Pakistan, gebouwd vanaf 1960. Van de vele nieuwe hoofdsteden die in de jaren vijftig en zestig werden ontworpen door modernistische architecten en stedenbouwers is het wellicht de minst bekende. De legendevorming die Chandigarh (Le Corbusier) en Brasilia (Lucio Costa) ten deel viel, bleef bij Islamabad uit. Constantinos Doxiadis, de planner en deels de architect van Islamabad, was in kwantitatief opzicht echter verreweg de meest succesvolle modernistische architect en planner van de twintigste eeuw. Vanaf de jaren vijftig was hij met een bureau dat honderden mensen telde over de hele wereld betrokken bij nieuwe steden en stadsuitbreidingen, met name in Afrika, Azie, Noord Amerika en zijn vaderland Griekenland. Voor Baghdad, Riyadh, Khartoum ontwikkelde hij strakke, geometrische en grootschalige uitbreidingsplannen; Tema (Ghana), Islamabad, Marsa el Brega (Libië) werden vanuit het niets door Doxiadis ontworpen en gebouwd. Daarnaast maakte hij diepgravende ruimtelijke analyses en gedetailleerde groeiscenario’s voor stedelijke regio’s als Detroit, Rio de Janeiro en Athene.
Doxiadis stond met de krankzinnige reikwijdte van zijn oeuvre niet alleen; we zouden hem zelfs als een type kunnen beschrijven. Hij was een van de Europese architect/planners die de vruchten plukten van een wereldwijde Amerikaanse campagne in de periode van de Koude Oorlog om democratie te brengen naar landen in de tweede en derde wereld. Walter Gropius en zijn Amerikaanse bureau TAC bouwden de nieuwe steden Yanbu en Jubail aan weerszijden van een oliepijplijn dwars door Saudi Arabië en de universiteitscampus van Bagdad. De Oostenrijker Victor Gruen vond in Amerika de shopping mall uit, ontwierp daarna talloze revitaliseringsprojecten voor Amerikaanse binnensteden en maakte uiteindelijk het masterplan voor de Iraanse hoofdstad Teheran. Grote delen van de Iranese infrastructuur werden aangelegd door Europese ingenieurs die tijdens de New Deal ervaring in Amerika hadden opgedaan. CIAM voorzitter Josep Lluís Sert tenslotte maakte vanuit zijn naoorlogse hoofdkwartier in Harvard uitbreidingsplannen voor onder andere Medellin, Bogota, Lima en Havana en ontwierp de nieuwe steden Tumaco (Colombia), Chimbote (Peru) en Cidade dos Motores (Brazilië). Deze architecten en stedenbouwers hadden gemeenschappelijke wortels in de vooroorlogse Europese modernistische beweging rond Le Corbusier en/of CIAM. Allen wensten zij aan hun werk een globaal vervolg te geven en wisten zij deze ambitie te realiseren in het kader van de Amerikaanse politieke en financiële investeringen in de derde wereld. Het is tekenend voor de interesses van de architectuurgeschiedenis dat er altijd meer aandacht is geweest voor de papieren ontmanteling van de CIAM door een kleine Europese avant-garde rond Bakema, Van Eyck en de Smithsons, dan voor de enorme stedenbouwkundige projecten die in dezelfde tijd gerealiseerd werden, door architecten die zichzelf zagen als fakkeldragers van CIAM. Constantinos Doxiadis vertegenwoordigt de meest extreme vorm van dit fenomeen.
Maecenas Amerika
Doxiadis’ betrokkenheid bij Islamabad was indirect het gevolg van Amerikaanse ongerustheid over de chaotische omstandigheden in de Pakistaanse hoofdstad Karachi, direct na de afscheiding van India in 1946. Honderdduizenden vluchtelingen stroomden de stad binnen, bouwden hutten en krotten op elke open plek, of bewoonden tentenkampen in de berm van de straat. De stad groeide explosief van een half miljoen inwoners direct na de oorlog tot twee miljoen in 1950. Om de vluchtelingen te huisvesten werd door Sir Patrick Abercrombie een masterplan voor een ring van satellietsteden rondom Karachi gemaakt6. De explosieve situatie in Karachi leidde tot scherpe aandacht van Amerikaanse diplomaten en politici. Pakistan en India waren landen die permanent heen en weer werden getrokken tussen de invloedssferen van Rusland en het Atlantische westen. Stabiliteit, moderniteit en welvaart zou hen weerhouden van een ’afglijden’ naar communisme, zo werd gedacht. Daarentegen zouden chaos en rebellie door communistische provocateurs altijd gebruikt worden om de invloedssfeer van Rusland uit te breiden. De bemoeienis van Amerika was niet altijd direct; dikwijls speelden semi-particuliere Non Governmental Organizations een belangrijke rol. In het geval van Pakistan was de Ford Foundation als één der eersten ter plekke; deze door de Ford Corporation opgerichte liefdadige organisatie richtte zich vooral op de versterking van landbouw, economie, onderwijs en huisvesting in derde wereldlanden in Afrika en Azië. Haar filantropische karakter ging hand in hand met politieke doelstellingen en in meerdere opzichten werkte de Foundation zelfs als het verlengstuk van het Amerikaanse ministerie voor Buitenlandse Zaken doordat zij betrokken was bij projecten die voor de officiële Amerikaanse overheidsinstanties te controversieel waren. De licht ontvlambare situatie in Karachi, waar het ontluikende zelfbewustzijn van diverse moslim en etnische groeperingen een plaats moest zoeken in het overbelaste stedelijke gebied van Karachi, wenste de Ford Foundation met één grootschalig stedenbouwkundig project voor vluchtelingenhuisvesting te verhelpen. Als architect schoof zij Doxiadis naar voren. Deze had als Europeaan, voormalige verzetsstrijder en fervent anti-communist een legitimiteit in Pakistan die een Amerikaan nooit zou bezitten; als voormalig minister in de Griekse regering bezat hij bovendien een organisatorisch talent dat een architect niet vanzelf heeft. In tegenstelling tot Costa, Niemeyer of Le Corbusier was hij minder geïnteresseerd in grote monumentale gebaren, dan in het beheersen van een onbeheersbaar lijkende stedelijke groei. Binnen een jaar tijd bouwde Doxiadis Associates voor de vluchtelingen een uitbreidingswijk met 14.000 huizen: Korangi. Tegen het einde van 1959 waren 75.000 mensen uit de krotten in het centrum gehaald en naar de nieuwbouwwijk overgebracht, waarvan het stedenbouwkundige plan oogt als een fascinerende printplaat met een eindeloze herhaling van korte rijtjes huizen. Deze zijn gegroepeerd in buurten en vormen samen wijken met een eigen voorzieningenkern, geheel volgens de regels van de Engelse New Townplanning, maar dan met een totaal andere bebouwing: hier geen portiekflats, hoogbouw en doorzonwoningen, maar een tapijt van kleine, éénlaagse patiohuisjes, gebouwd met de lokale groffe baksteen. Het is interessant dat Doxiadis’ plannen niet alleen het ’ergste’ van de naoorlogse megalomanie en technocratie lijken te bezitten, maar dat zij ook attributen dragen die meer horen bij de architecten en theoretici van de ’alternatieven’ uit de jaren vijftig en zestig, de leden van de Forum groep en van Team X. In zijn wijken en woningbouw zijn niet alleen lessen verwerkt van de garden city movement uit de jaren tien en twintig, van de wijkgedachte-wijken in Nederland uit de jaren veertig en vijftig, maar wordt ook vooruit gekeken naar de semi-zelfbouwwijken en de etnische ’wereld’architectuur van John Turner, Hassan Fathy en Aldo van Eyck.
Ekistics: the science of human settlements
Nog tijdens de bouw van Korangi besloot de militaire regering van Pakistan o.l.v. Ayub Khan dat Karachi niet de hoofdstad van Pakistan zou blijven. De stad was ten eerste te decentraal gelegen en bovendien te instabiel en explosief voor een regeringszetel. Er moest een nieuwe stad worden gebouwd, midden in Pakistan. Doxiadis werd door Khan aangetrokken als consultant voor een nieuwe locatie. Uiteindelijk koos men voor een plek vlak bij de oude stad Rawalpindi, in een klimatologisch ideale plek, tegen de groene berghellingen en boven de extreem dichte, oude bazaarstructuur van Rawalpindi. Voor Khan was de nabijheid van Rawalpindi een voordeel omdat het een garnizoensstad was en dus bijna per definitie loyaal. Voor Doxiadis was de lege locatie ideaal omdat het hem de gelegenheid bood zijn concept van ’Dynapolis’ volledig uit te voeren. Doxiadis bouwde niet alleen een oeuvre met megaproporties; hij ’bouwde’ ook een hermetisch analytisch en ontwerpmodel, met een geheel eigen vocabulaire en instrumentarium, geheten Ekistics, The Science of Human Settlements. Met termen als Ecumenopolis, Dynapolis en Anthropolis omvatte hij de totale stedelijke ontwikkeling van de wereld in de volgende eeuwen. Kort gezegd komt zijn stedelijk model er op neer dat de wereld toegroeit naar een situatie waarin alle steden met elkaar verbonden zijn in een ruimtelijk netwerk van bebouwde corridors. Vanuit dit perspectief benaderde hij de concrete ruimtelijke opgaven en ontwikkelde een geheel eigen methode van stedelijke planning. Doxiadis zag dat historische steden veelal een concentrische ontwikkeling hadden en dat dit zonder uitzondering leidde tot verstikking van het stadscentrum door autoverkeer en tot het ontstaan van een onaanvaardbare afstand van grote delen van de stad tot het centrum. In zijn ogen moesten steden zich daarom langs een of meerdere orthogonale assen ontwikkelen en moesten de stadscentra met de uitbreiding van de stad meegroeien. De stadsplannen van Doxiadis, zowel die voor bestaande als voor nieuwe steden, bestaan steevast uit een ontwikkelingsgrid, dat aan enkele kanten een duidelijke begrenzing heeft, maar aan een of twee kanten open is voor verdere ontwikkeling, totdat de stad deel uitmaakt van het wereldomspannende Ecumenopolis.
De stad van de Islam
De nieuwe hoofdstad van Pakistan zou Islamabad heten, ’Stad van de Islam’ en daarmee symbool staan voor de eenheid van de jonge progressieve islamitische staat aan weerszijden (toen nog) van het Hindoeïstische India. In 1959 werd besloten tot de bouw van de stad, in 1960 presenteerde Doxiadis zijn eerste rapport en al in 1961 begon de aanleg. Dat Pakistan niet alleen door de Amerikanen, maar ook door de Russen - tevergeefs - werd gezien als een mogelijke bondgenoot, die door middel van ontwikkelingshulp gepaaid en verleid zou kunnen worden, kan afgeleid worden uit het feit dat Rusland vijfhonderd bulldozers schonk voor het effenen en bouwrijp maken van het heuvelige landschap op de plek van het toekomstige Islamabad8. Hoewel Doxiadis het ontwerp van Islamabad uitlegde als een typisch Islamitische, Pakistaanse stad waarin de planningsprincipes van het modernisme waren aangepast aan de lokale omstandigheden op klimatologisch, religieus en cultureel gebied, laat het ontwerp zich op een grotere schaal ook lezen als een enorme fremdkörper in de stedelijke tradities van Pakistan. Dit wordt vooral zichtbaar door het contrast met de zusterstad, het chaotische en ongeplande Rawalpindi. Doxiadis ontwikkelde een model waarin het stadscentrum van Islamabad harmonieus en zonder congestie zou kunnen groeien langs een centrale as met alle commerciële- en kantoorgebouwen. Aan weerszijden van de as ligt een uitdijend raster dat langzamerhand gevuld zou raken met stadsdelen van twee bij twee kilometer. Elk stadsdeel huist ca. 40.000 mensen en is ook hier weer opgebouwd volgens de typisch modernistische - of tuinstadachtige - hiërarchie van geometrische wijken en buurten met bijpassende voorzieningen, van de winkel op de hoek tot het winkelcentrum en de moskee. Het verkeer wordt buitenom geleid via ruim opgezette infrastructurele zones met brede boulevards en ongelijkvloerse kruisingen. Binnen in de buurten verdwijnt de auto in cul-de-sacs en overheerst de voetganger. Dit stedelijk systeem leidde tot een wigvormige stad die breder en weidser wordt naar het zuiden toe, weg van het regeringscentrum.
Voor de vormgeving van het regeringscentrum van Islamabad, en daarmee van Pakistan, nam Doxiadis afstand van recente voorbeelden in de regio. Hij verwierp de manier waarop eerdere hoofdsteden zoals New Delhi, maar ook Chandigarh, waren ontworpen met als hoofdmoment de representatieve administratieve en overheidsgebouwen. Doxiadis’ stad werd ontwikkeld volgens de rationele regels van Ekistics. Volgens de koele lijnen van de wetenschap zou de architect organiseren en ordenen. Niet de monumentale gebouwen vormden de hoofdmomenten, maar de woningbouw en de sobere, moderne gebouwen waarin gewerkt en geregeerd werd. De regeringsfunctionarissen die voor de representatieve gebouwen de architectenkeuze maakten, toonden echter een duidelijk andere voorkeur: zij kozen niet voor de simpele, humane architectuurstijl die Doxiadis voorstelde, en die zijn beslag kreeg in de geometrische abstractie van Arne Jacobsen of Louis Kahn (wier ontwerpen voor het parlementsgebouw afgekeurd werden), maar voor de pre-postmodernistische stijl van Edward Durell Stone, die het presidentieel paleis ontwierp, en voor de eveneens herkenbare monumentaliteit van Gio Ponti, die de secretariffcaatsgebouwen en een groot hotel ontwierp. Deze gebouwen zijn wit en monumentaal, en suggereren een classicistische waardigheid, die is aangekleed met islamitische ornamentiek uit de Mughal traditie. De keuze voor deze beroemde ontwerpers en de ligging van de gebouwen aan het eind van de centrale as zorgen ervoor dat het stedelijke systeem van Doxiadis culmineert in een twintigste-eeuws islamitische Acropolis, ingebed in het groen.
Het ongeplande Islamabad
Conventionele architectuurgeschiedenis brengt ons ongeveer tot dit niveau; we kunnen het ontwerp voor Islamabad beschrijven en het plaatsen in de context van Doxiadis’ oeuvre. Dit oeuvre kunnen we vervolgens inbedden in de bredere ontwikkeling van de stedenbouw in de twintigste eeuw en van de specifieke politiek-economische ontwikkelingen zoals de activiteiten van Amerikaanse instituties en het stichten van een nieuwe staat. Maar wat we vooral willen doen binnen het New Towns project is het ontwerp en concept van de nieuwe steden confronteren met de gebouwde werkelijkheid en het leven zoals dit zich in de afgelopen decennia ter plekke heeft afgespeeld. Kort gezegd hanteren we een drietal eenvoudige vragen om de inventarisatie en het onderzoek vorm te geven: 1. Wat is het oorspronkelijke concept van de New Town en wat is daarin de verhouding tussen universalistische principes, individuele ontwerpers de lokale politieke en culturele omstandigheden? 2. Op welke manier is deze stad veranderd vanaf het moment dat zij bewoond en gebruikt werd? 3. Welke toekomstperspectieven worden er nu voor deze New Towns geformuleerd?
In vergelijking met Chandigarh of Brasilia heeft Islamabad maar zelden bezoek gehad van architectuurhistorici of critici. Maar hun beschrijvingen hebben één ding gemeen: zij kijken naar deze stad door de ogen van het masterplan en zien verschillen, onvolkomenheden, leemtes en ongeplande toevoegingen. Het plan wordt dus beoordeeld op de mate waarin het is uitgevoerd. Wanneer bepaalde onderdelen van het ontwerp niet of gewijzigd zijn uitgevoerd wordt dikwijls de conclusie getrokken dat het plan niet paste binnen de specifieke culturele of economische context en daarom ’mislukt’ is. In het beoordelen van een reële stedelijke situatie kijkt de architectuurgeschiedenis dus met de beperkte blik van het ontwerp en de ontwerper. Met het New Towns project moeten we over de grenzen van de architectuurhistorische discipline kijken, bijvoorbeeld naar de sociologie en de antropologie, waar het empirisch onderzoek een grote en vanzelfsprekende betekenis heeft. Dat is een voorwaarde om de reële stedelijke situatie serieus te nemen en te analyseren. Voor beschrijvingen van hoe Islamabad zich uiteindelijk heeft ontwikkeld kunnen we terecht bij een aantal sociologische studies; deze zien het feit dat deze stad gepland is volgens een zeer specifiek model als slechts één van de achtergronden voor de maatschappelijke patronen en processen die zij hier aantreffen. Andere minstens zo belangrijke condities zijn bijvoorbeeld het kastesysteem, de vluchtelingenproblematiek en de economische groei.
Het Islamabad dat de bezoekers - of zij nu architectuurhistorici, sociologen of iets anders zijn - tegenwoordig zien, is inderdaad anders geworden dan Doxiadis had gepland. Als we dan toch door de ogen van het ontwerp kijken zien we twee belangrijke ontwikkelingen ten opzichte van het plan. Zo was er een scherp contrast voorzien tussen de groene, open parkways en de dichtbebouwde woonsectoren. Omdat echter voor de laagste inkomens ( de schoonmakers, chauffeurs etc.) geen woningen werden gebouwd, hebben deze zelf iets gebouwd waar er maar plek was: vooral in de groenstroken tussen de wijken en langs de zorgvuldig ingepaste en open gehouden kreken en riviertjes die uit de heuvels naar beneden komen. Deze illegale nederzettingen heten Katchi Abadi en worden bewoond door 7 á 8% van de totale bevolking van Islamabad. Het tweede ongeplande fenomeen speelt zich af langs de centrale as van het plan, bedoeld als een lineair centrum dat organisch met de uitdijende stad zou meegroeien. Deze as heeft zich niet zozeer ontwikkeld tot een ’ruggengraat’, waar mensen, goederen en diensten vanuit de verschillende sectoren elkaar ontmoeten, maar tot een door hoge gebouwen geflankeerde snelweg, dwars door Islamabad, die de sectoren van elkaar scheidt. Daarentegen zijn sommige van de subcentra in de sectoren zozeer gegroeid dat ze de rol, die oorspronkelijk aan de centrale as was toebedeeld, hebben overgenomen. Zowel de Katchi Abadis als de ontwikkelingen van het centrum zijn voorbeelden van ongeplande ontwikkelingen die Islamabad een ander karakter geven dan door Doxiadis was voorzien.
Het hoort bij The New Town dat we de stad die we bestuderen, beschouwen als een hele stad, inclusief de ongeplande delen. Voor het kunnen begrijpen van de ruimtelijke en functionele wetmatigheden van de ’spontane’ ontwikkelingen moeten we gebruik maken van architectonische en stedenbouwkundige middelen: cartografie, reductietekeningen, plattegronden, doorsnedes en ruimtelijke diagrammen. Er bestaat een ware catalogus aan architectonische en stedenbouwkundige analysetechnieken, van de typomorphologie urbaine van André Chastel, Bruno Fortier en Antoine Grumbach, de townscape methodes van Gordon Cullen en andere op perceptie gebaseerde analyses van onder andere Kevin Lynch tot en met de regionale analyses van Bernardo Secchi, ETH Basel en het Nederlandse MUST. Het project vergt dus naast een verandering in attitude ten opzichte van ongeplande ontwikkelingen in de geplande stad, ook samenwerking met architecten en stedenbouwers. Dit brengt ons bij het derde niveau van The New Town: de huidige ontwerp- en planningsopgave, oftewel: de toekomst. Voor het ruimtelijke onderzoek naar de huidige staat, opgaven en plannen van Islamabad is een samenwerking met lokale architectenbureaus en opleidingen, onderzoeksinstellingen en bestuurlijke diensten cruciaal. In Islamabad werkt nog steeds dezelfde planningsdienst die destijds door Doxiadis en Ayub Khan is ingesteld: de Capital Development Authority. De CDA en het stadsbestuur verdedigen de netheid en moderniteit van Islamabad met hand en tand; scootertaxis, ezels en andere typisch Pakistaanse vervoermiddelen mogen de grens tussen Rawalpindi en Islamabad niet oversteken; de illegale bouw van moskeeën wordt tegengegaan en men zet zich in om de centrale zone van Islamabad alsnog te vullen met de hotels en de kantoorgebouwen die Doxiadis voorzag. Tegelijkertijd zien de planners zich gedwongen om - bij gebrek aan alternatieven - bepaalde ongeplande, illegale ontwikkelingen te accepteren: de Katchi Abadi worden bijvoorbeeld deels gelegaliseerd, omdat deze nog steeds de enige mogelijkheid bieden voor huisvesting van de laagste klassen. Het New Towns project krijgt een operationele dimensie, op het moment dat de analyses en beschrijvingen van de stad ingezet worden in discussies over toekomstige projecten. Voor een machtige opdrachtgever als de CDA is het van belang om te kunnen vaststellen wat de essentie is van het stedelijk model dat zij probeert te verdedigen tegen de chaotische stedelijke bouw- en gebruikscultuur van Pakistan. Daarom is het ook belangrijk om vast te stellen, welke ruimtelijke en functionele mechanismen de ongeplande ontwikkelingen sturen. De planners zullen samen met de architecten en stedenbouwers moeten beslissen wat ze vastleggen en wat ze loslaten, welke dynamieken ze moeten kanaliseren en waarheen. Zij zullen het werk van Doxiadis deels moeten over doen om te komen tot een hybride stadsmodel dat in staat is om te gaan met de spanning tussen een gepland stadsmodel en een immens hoge economische en demografische druk. Hierin lopen de historiografische vragen die wij stellen, naadloos over in de actuele uitdagingen waarvoor de lokale partijen staan. De vraag naar het incorporeren van ongeplande ontwikkelingen in geplande steden speelt in New Towns over de hele wereld. Alle New Towns hebben gemeen dat zij op een gegeven moment veranderen van ’blueprints’ in gelaagde, hybride, deels ongeplande oude steden. Dat vergt van deze steden een genuanceerde houding ten aanzien van hun eigen vorm. Het afbreken en overnieuw beginnen is een luxe die slechts een schatrijke minderheid in de westerse wereld zich kan permitteren. De bijzondere verantwoordelijkheid van New Towns is dat zij zich kunnen en moeten bezinnen op welke delen van hun artificiële stadslichaam zij willen behouden, welke zij willen veranderen en wat ze echt willen toevoegen. Dit betekent een reflectieve stedenbouw waarin architectuurgeschiedenis, architectuur, planning en stedenbouw naadloos in elkaar overlopen9. Dit geeft niet alleen een zekere urgentie aan het New Towns project, maar formuleert ook een taak voor de architectuurhistorici: zij dienen zich nuttig te maken. Dat kunnen zij doen door intelligentie, kennis en overzicht te injecteren in de omgang met de New Towns en de korte termijn planning voor de transformatie ervan op te laden met historische, sociale en culturele achtergronden en dus met ingrediënten voor toekomstige ontwikkeling. Lokale en korte-termijn projecten kunnen zij in een bredere context van tijd en plaats zetten. Zij kunnen wijzen op leemtes in kennis, op denk- en redeneerfouten en op kansen die verloren dreigen te gaan. Het moge duidelijk zijn dat door deze opstelling de grens tussen de discipline van de historicus en die van de architect of stedenbouwer zal vervagen, net als de grenzen tussen de architect, de stedenbouwer, de ontwikkelaar en de bestuurder zijn vervaagd. De internationale outlook van het project The New Town volgt onvermijdelijk uit de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe steden en hun gemeenschappelijke principes. Al deze steden worstelen nu met hun toekomst en stellen zich vragen die eveneens gemeenschappelijke kenmerken dragen. Vanuit deze concrete vragen is de intellectuele globalisering van het project vanzelfsprekend en nuttig, omdat een kruisbestuiving van praktijken en inzichten mogelijk wordt. Wat zouden onze Pakistaanse collegae doen met de stedenbouwkundige principes die voor Hoogvliet zijn ontwikkeld? Is Dynapolis een oplossing voor de ontwikkeling van Almere? Is een studie naar Islamabad niet ook een noodzakelijke voorbereiding voor de wederopbouw van Doxiadis’ andere megasteden, bijvoorbeeld Baghdad? Kan stedenbouw nog steeds - of opnieuw - een vehikel zijn voor het exporteren van vrijheid en democratie? En vanuit de architectuurgeschiedenis geredeneerd: kunnen wij helpen de toekomst van de New Towns interessanter en beter te maken?