SOMALIË
In januari 1991 viel het paleis van dictator Mohammed Siad Barre in handen van de rebellen van het Verenigd Somalisch Congres (USC). Barre, al sinds 1969 aan de macht, had al maanden geen grip meer op de rest van het land. Hij vluchtte met een klein deel van zijn leger naar Kenia, een spoor van vernieling en plunderingen achterlatend. Twee maanden later riep het noorden van het land zich uit tot de onafhankelijke republiek Somaliland. In dit gebied kwam de SNM (Somalische Nationale Beweging) aan de macht. Het land kreeg geen internationale erkenning.
Vanaf november van dat jaar mondde het conflict tussen zelfbenoemde president Ali Mahdi Mohamed en zelfbenoemde generaal Aidid uit in hevige gevechten in en rond Mogadishu. De VN besloten in april 1992 tot de operatie Unosom om toe te zien op de regelmatig geschonden bestanden tussen de vechtende fracties.
De VS en de VN hadden echter een andere agenda in Somalië. De Amerikaanse troepenmacht die onder de VN-vlag in 1992 het land binnenviel wilde alleen voedsel brengen, terwijl de Verenigde Naties de burgers wilden ontwapenen en orde wilden scheppen in de burgeroorlog.
In december 1992 mislukte Unosom, de VN kregen in plaats van 4200 maar 500 soldaten bij elkaar. Dit deed president Bush sr. besluiten over te gaan tot operatie ‘Restore Hope’. Volgens schattingen stierven er iedere dag duizend Somaliërs door honger en geweld. Ongeveer 38000 Amerikaanse moesten orde en veiligheid brengen.
In eerste instantie lukte het de interventiemacht belangrijke delen van het land onder controle te krijgen. Dit resulteerde in een einde van de hongersnood. Maar de vredesmacht kreeg het niet voor elkaar de verschillende partijen systematisch te ontwapenen. Toen in juni 1993 achtentwintig Pakistaanse blauwhelmen door Aidid’s mannen werden vermoord gelaste de VN de arrestatie van deze generaal. Het lukte echter niet Aidid te pakken te krijgen. Niet lang hierna vonden achttien Amerikaanse soldaten de dood. Amerika reageert geschokt op de beelden van de dode soldaten. Dit is aanleiding voor Clinton om aan te dringen op een stopzetting van de jacht op Aidid.
De overgebleven VN-macht slaagde er niet in vrede en rust te brengen. Zij was onmachtig de verschillende partijen systematisch te ontwapenen. In sommige gevallen werden groepen Somaliërs gedwongen de wapens in te leveren, maar omdat andere partijen ongemoeid werden gelaten, leidde dit tot klachten over partijdigheid. Bovendien besloten de Verenigde Staten in maart 1994 zich terug te trekken. De VN-macht bestond voornamelijk nog uit (Islamitische) Pakistanen en Indiërs. Niet lang daarna besloten de VN ook hun troepen terug te trekken. De operatie werd als mislukt beschouwd. De VN lieten geen centrale macht achter zoals de bedoeling was. Vlak hierop veroverden de troepen van Aidid de stad Baidoa.
Tot op de dag van vandaag rommelt het in Somalië. De regering heeft bijna alleen controle over Mogadishu, terwijl in de rest van het land nog altijd gevochten wordt.
RWANDA.
In Rwanda hadden van oudsher de Tutsi’s, veetelers, de macht. Dat veranderde na de Tweede Wereldoorlog toen de roep om onafhankelijkheid steeds sterker werd. De Belgen gingen aan de kant van de Hutu’s, de landbouwers, staan en stookten hen op tegen de Tutsi’s. Toen Rwanda in 1962 onafhankelijk werd grepen de Hutu’s, de overgrote meerderheid, de macht. Hierop vluchtten veel Tutsi’s.
In oktober 1990 vielen gewapende ballingen, voornamelijk Tutsi’s, het land binnen vanuit Oeganda. Het was het begin van een burgeroorlog. Drie jaar later, in augustus 1993, werd het vredesakkoord van Arusha getekend, waarin een machtsverdeling van de regering met Hutu oppositiepartijen en een Tutsi-minderheid werd vastgelegd. In oktober van datzelfde jaar besloten de VN tot een vredesmissie (UNAMIR) om toe te zien op de uitvoering van het vredesakkoord.
VN-commandant Dallaire werd in Rwanda geplaatst om toezicht te houden. Hij waarschuwde in januari 1994 voor genocide en vroeg om versterking, maar het VN-hoofdkwartier nam hem niet serieus. In april van dat jaar werd een vliegtuig met aan boord de Rwandese president Juvenal Habyarimana neergeschoten. Dit was aanleiding voor de extremistische Hutu-Power om op te roepen tot de moord op alle Tutsi’s. Het was het begin van de genocide. In een maand tijd werden bijna een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s gedood. Nooit eerder in de geschiedenis werden er in zo een korte tijd zoveel mensen vermoord.
De genocide was zeer zorgvuldig voorbereid en goed georganiseerd. De wapens – voornamelijk houwelen en machetes – waren goed verspreid, zó dat in elke wijk wel opslagplaatsen waren. De bewapening was al maanden aan de gang en zowel Dallaire als de Belgische commandant Marchal waarschuwden de VN. Zij vroegen om een militaire operatie om de Hutu’s duidelijk te maken dat ze op de hoogte waren van hun plannen. De VN zeiden echter dat ze niets mochten doen omdat de operatie defensief van aard was. De grootste prioriteit van de VN leek het beschermen van de buitenlanders. Ze brachten hun troepen terug van 2500 tot 270 man.
In mei 1994 besluit de Veiligheidsraat toch tot stationering van een vredesmacht van 5500 man, maar de lidstaten leveren geen troepen en grootmachten geen logistieke steun. In juli neemt het Rwandees Patriottisch Front de hoofdstad Kigali in en maakt een eind aan de genocide. Twee weken later wordt regering van nationale eenheid gevormd.
Ondanks dat de VN al lang en breed in Rwanda zaten hebben zij niets gedaan om de genocide te voorkomen. De VN-onderzoekscommissie die de ramp heeft onderzocht uit felle kritiek op de het optreden van de Veiligheidsraad tijdens de volkerenmoord op de Tutsi’s. Volgens het rapport had de leiding van de VN aanwijzingen dat er een massale slachting ophanden was, maar deed zij niets om die te voorkomen. In plaats van de bevolking beschermen waren de VN passief en lag hun prioriteit bij het veiligstellen van buitenlanders.
Het rapport wijst ook met beschuldigende vinger naar de Verenigde Staten. Vooral de VS drongen erop aan de VN-macht en het mandaat van de VN-troepen beperkt te houden. Door het trauma van Somalië waren de VS huiverig om in te grijpen.
SUDAN
De situatie in Sudan is moeilijk samen te vatten, omdat volledigheid in de ingewikkelde kwestie met veel verschillende belangen vrijwel onmogelijk is. Hieronder een poging tot verheldering van het conflict.
Sinds begin 2003 wordt er gevochten in Darfur, de westelijke regio van Sudan die grenst aan Tsjaad. Twee rebellenbewegingen, de Sudan Liberation Movement/Army (SLA) en de Justice and Equality Movement (JEM), die soms samenwerken, hebben de wapens opgepakt tegen de regeringstroepen in Darfur en de Arabische milities. Hun eis is dat de regio niet langer wordt achtergesteld bij de rest van Sudan. Al decennia lang zijn er spanningen tussen de zwarte bevolking en de Arabieren.
De Arabische troepen – de Janjaweed – proberen de Afrikaanse stammen uit Darfur te verdrijven. De methoden die zij hiertoe gebruiken zijn massamoord, verkrachting en de ‘verschroeide aarde tactiek’: het vernietigen van oogsten, het roven van vee, het verwoesten van scholen en het in brand steken van dorpen. De Sudanese regering kijkt hierbij toe en moedigt zelfs aan. De Janjaweed voelt zich verwant met de Arabische regering en vice-versa. Kenners uit de regio zeggen dat de Janjaweed is opgericht, bewapend en beschermd wordt door de hoogste politieke kringen van de Sudanese overheid. De regering ontkent alle betrokkenheid en zegt juist de milities te ontwapenen.
Begin juni 2004 veroordeelde de VN-veiligheidsraad het geweld in Darfur en riep de partijen op het geweld te staken. Dat ging landen als Duitsland en Groot-Brittannië niet ver genoeg, maar zij konden de leden China en Pakistan er niet van overtuigen hardere maatregelen te treffen. Op achttien september nam de VN resolutie 1564 aan. Deze dreigt onder meer met een olieboycot van Sudan als Khartoem geen einde maakt aan de humanitaire crisis rond Darfur. De resolutie roept Secretaris Generaal Kofi Annan tevens op te laten onderzoeken of er sprake is van genocide.
Het Amerikaanse congres heeft in juli unaniem een resolutie aangenomen waarin de misdaden tegen de bevolking als genocide worden bestempeld. Ook Colin Powell, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken gebruikte dit woord. De Europese Unie wil niet zo ver gaan, maar dreigen wel met sancties als de situatie niet verbeterd. Volgens de Afrikaanse Unie is er van genocide geen sprake.