Achter het overstappen op waterstof gaat meer schuil dan alleen een ander soort automotor. De volledige infrastructuur van de energievoorziening moet worden omgegooid. Als de wereld inderdaad al binnen een paar decennia overgaat op waterstof dan wordt dat vast nog wel even wennen. Vooral voor de olieproducerende landen, waar die grondstof vaak dé bron van inkomsten is. Sinds 1960 zijn die landen verenigd in de Organisation of Petroleum Exporting Countries: OPEC. Deze in het Westen beruchte organisatie, die meestal grimmig neergezet wordt als ‘oliekartel’, heeft 11 lidstaten die samen 40 procent van de productie, en 55 procent van de mondiale export van olie voor hun rekening nemen.
De lidstaten kunnen dus een grote klap te verwerken krijgen als olie snel door alternatieven wordt ingehaald. Maar de olieproducerende landen hebben nog wel genoeg tijd, zegt Paul Aarts, docent internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. “In de documentaire van Tegenlicht wordt al gezegd dat de transitie naar waterstof decennia zal duren. Ook de olieproducerende landen zouden kunnen omschakelen als ze vandaag beginnen. Ze doen niet helemáál niks, maar het is te weinig om al gekwalificeerd te worden als overgangseconomie.”
Ondanks de grote olie-opbrengsten zijn de oliestaten kwetsbaar. Hoewel de bezineprijzen bij ons steeds stijgen, zijn hun inkomsten bijna niet gestegen. Door de sterke groei van de bevolking daar moet de winst met steeds meer mensen gedeeld worden. In de jaren ’70 waren er nog echt rijke olieproducerende landen, maar inmiddels hebben ze veel schulden en slechts één bron van inkomsten waar ze op draaien. Paul Aarts: “Irak bijvoorbeeld exporteerde wel andere producten, maar door de bank genomen zijn het mono-economieën. Het opzetten van een bredere economie met meer exportproducten komt niet echt van de grond.” Investeringen voor de toekomst hebben vooralsnog een vrij lage prioriteit: “Saoedi-Arabië is wel bezig met zonne-energie, maar ook zij permitteren zich veel andere uitgaven, zoals bewapening en het onderhouden van de koninklijke familie.”
Daar komt bij dat oliestaten alles moeten importeren, want ze produceren zelf nu eenmaal niet veel anders dan olie en gas. Zelfs Nigeria en Iran, allebei grote olieproducenten, importeren benzine. “Hun importrekeningen zijn gigantisch gestegen, maar de prijs van hun enige exportproduct is dat niet. Als je de prijs van een vat olie in reële termen zou meten, is die nu niet hoger dan dat hij was rond 1973. De prijs die zij ontvangen is objectief gezien te laag.”
Dat het onderzoek naar alternatieve brandstoffen niet iets is waar olieproducerende landen mee bezig zijn, bleek ook tijdens de onderhandelingen over het Kyoto-verdrag, dat met name de CO2-uitstoot in de wereld zou moeten verminderen. De OPEC vroeg zich openlijk af of CO2 wel zo schadelijk is voor het milieu. De organisatie verzette zich tegen het Kyoto-protocol, uit angst de dupe te worden van terugbrengen van het olieverbruik. Volgens professor Coby van der Linde, onderzoeker en directeur van de energie-afdeling van instituut Clingendael, is die opstelling niet zo heel vreemd: “Er is al sinds de oliecrisis in 1973 een negatief beeld van de OPEC. Dat was ook toen al overdreven. De OPEC-landen hebben nou eenmaal maar één product, daar hangt heel veel van af. Bij een belasting op CO2 gaan die inkomsten niet naar hen. De ministers Zalm van de wereld halen altijd de grote marges binnen.” Steeds benadrukt Van der Linde dat het beeld van een grimmige oliekartel te eenzijdig is. "Wij moeten leren luisteren naar de OPEC, want zij hebben vaak goede argumenten. De kosten voor prijsstabilisatie zijn altijd door de OPEC-landen gedragen, met name Saoedi-Arabië.”
Ook Cyril Widdershoven, die grote bedrijven over olie-investeringen adviseert, vindt dat OPEC niet neergezet moet worden als een club van boosdoeners. “OPEC-landen zijn niet de grote vervuilers. Zij leveren de olie alleen maar aan, en wij doen er van alles mee.” Hij verwacht echter voorlopig nog niet veel van waterstof. “Ik denk wel dat er iets anders zal moeten komen dan olie en gas, maar ik ben er niet erg optimistisch over zolang de financiers van waterstof ook de bedrijven zijn die aan olie verdienen. Je haalt nog altijd de meeste winst uit een vat olie.” Ook voor beleggers en investeerders blijft olie nog wel even een goede optie: “Op dit moment ziet niemand waterstof als een risico voor de winstverwachting van Shell of zo. Olie-aandelen staan op dit moment heel laag, en zijn juist nu een goede investering.” Widdershoven bevestigt dat OPEC-landen niet zoveel bewegingsruimte hebben om iets aan alternatieve brandstoffen te doen. “Als ik OPEC-lid zou zijn, zou ik ook niet goed weten wat ik zou moeten doen. Het Midden-Oosten en landen als Nigeria zitten op een veel lager nationaal inkomen dan in de jaren ’70.” Hij ziet geen rooskleurig beeld voor de toekomst: “Ik houd mijn hart vast voor de flexibiliteit van OPEC-landen. Ze zullen niet in staat zijn om de overgang van olie naar alternatieve brandstoffen te maken.”
Net als Paul Aarts denkt Coby van der Linde wèl dat de OPEC-landen nog kansen hebben. “Als waterstof groot wordt, zal ook gas belangrijker worden omdat dit waarschijnlijk gebruikt zal worden om de introductie van waterstof te vergemakkelijken. De kans is groot dat de olieproducerende landen daar verder mee kunnen. Saoedi-Arabië is al bezig met gas en heeft al toestemming voor boringen verleent aan Shell. Iran wil dat ook graag. Dat er weer concessies verleend worden geeft op zich al aan dat er beweging in de markt zit.”