‘Socialismo o muerte! Venceremos!’ – socialisme of de dood, we zullen overwinnen! Ook in het jaar 45 van de revolutie siert deze leus de straten van Havana, en in iedere toespraak laat een strijdvaardige Fidel Castro deze kreet over het eiland schallen.
Maar wat gedaan wanneer de insulaire belichaming van dat socialisme zélf het leven laat? Zelfs ’s werelds langst zittende dictator, die al tien Amerikaanse presidenten politiek heeft overleefd, moet ooit sterven, en wat valt er dan nog te ‘overwinnen’? Is met de dood van de ‘máximo lider’ niet ook het lot bezegeld van het laatste restje ‘reëel bestaand socialisme’ op aarde – Noord-Korea even buiten beschouwing gelaten? Sterft mét Castro ook zijn erfenis, de militaire dictatuur Cuba?
De vraag wat na zijn dood zal gebeuren houdt de gemoederen al decennialang bezig, maar de inmiddels 77-jarige Cubaanse president lijkt niet van zins af te treden – z’n broer Raúl, minister van Defensie, zou hem dan opvolgen – of z’n greep op het land te laten verslappen, laat staan te overlijden.
Integendeel, Castro trekt de teugels juist aan. Vorig jaar werden in totaal 75 dissidente journalisten, intellectuelen en vakbondsleiders opgepakt en tot lange vrijheidsstraffen (variërend van 6 tot 28 jaar) veroordeeld. Begin dit jaar werd het gebruik van internet aan banden gelegd; vrij surfen is nu voorbehouden aan een beperkt aantal sowieso geprivilegeerde leden van de communistische partij. En op een bijeenkomst tegen een toekomstige vrijhandelszone (ftaa) voor het hele continent hield Castro eind januari een ‘ouderwetse’, vijf uur durende toespraak waarin hij het ‘agressieve gedrag’ van de Verenigde Staten hekelde en Bush er zelfs van beschuldigde hem te willen vermoorden. ‘Dit land [Cuba] geeft nooit op,’ heette het, ‘het zal nooit de wapens neerleggen’ (…) ‘Het maakt me niet uit hoe ik doodga, ik ga strijdend ten onder.’
Dit soort heldhaftige retoriek moet de aandacht afleiden van de problemen waarmee Cuba worstelt, maar is ook een begrijpelijke reactie op steeds weer geuite beschuldigingen van Amerikaanse zijde – dreigende taal is kenmerkend voor de verre van normale betrekkingen tussen de VS en Cuba, met name in verkiezingstijd.
Castro heeft inderdaad enige reden tot wantrouwen; sinds de Amerikaanse inval in de Varkensbaai (1962) is een eindeloze reeks pogingen ondernomen om hem en zijn regime in diskrediet te brengen en omver te werpen.
De frustratie bij de Amerikanen is groot, omdat men er nog steeds niet in is geslaagd het communistische onkruid uit zijn voortuin te verwijderen, ook niet nu grote socialistische broer Rusland het eiland in de steek heeft gelaten. De eenzijdige economische blokkade, die ook in de VS op weerstand stuit, heeft Castro niet op de knieën gekregen, en volgens sommigen houdt die boycot hem, psychologisch bezien, juist in het zadel. Cuba heeft na het wegvallen van handelspartner Sovjetunie economische betrekkingen aangeknoopt met Canada, Latijns-Amerika en Europa. Het eiland werd bovendien opengesteld voor toerisme, waarbij de dollar, naast de peso, als betaalmiddel werd ingevoerd. Zodoende wist men op Cuba het hoofd boven water te houden. Maar economie en toerisme zijn er grotendeels in handen van het militaire regime, tot ergernis van de Amerikanen. Die hebben in 1996 de Helms-Burton wet uitgevaardigd, die onder meer investeringen in Cuba verbiedt, een democratische omwenteling op Cuba nastreeft en teruggave eist van Amerikaanse bezittingen die door de Cubaanse regering zijn afgepakt.
Na de revolutie van 1959 immers werden bedrijven op Cuba onteigend en genationaliseerd, en de veelal gevluchte eigenaars hebben nooit schadevergoeding gekregen. De firma Bacardi bijvoorbeeld werd voor 71 miljoen dollar benadeeld. Het steekt de ballingen dat hun geconfisqueerde bezit nu door de Cubaanse regering samen met Europese bedrijven wordt gebruikt om veel geld te verdienen. Zodra Cuba is ‘bevrijd’ willen ze hun vroegere eigendommen terug.
Helms-Burton voorziet ook in sancties tegen landen die wél zaken doen met Cuba. Die beschouwen dit als een schending van het internationale handelsrecht en verwijten op hun beurt de VS inzake vrij handelsverkeer met verschillende maten te meten. Toch valt niet uit te sluiten dat een nieuwe Amerikaanse regering een meer pragmatische koers gaat varen en economische afwegingen, eindelijk, laat prevaleren boven ideologische. In plaats van een boycot zouden juist sterke economische banden wel eens tot een democratischer Cuba kunnen leiden. Maar vooralsnog handhaaft de regering Bush de harde lijn, zoals verwoord door Asa Hutchinson, onderminister op het Department of Homeland Security. In december 2003 was hij in Miami aanwezig op symposium in het Instituut voor Cubaanse en Cubaans-Amerikaanse Studies ‘Casa Bacardi’.
Gevraagd naar wat er volgens hem moest gebeuren als Castro kwam te overlijden, antwoorddde Hutchinson: ‘Het belangrijkste is dat de economische blokkade wordt gehandhaafd, want je krijgt eerst nog een overgangsperiode. Tot we er zeker van zijn dat Cuba democratisch wordt, moeten we wat er van het Castro-regime rest onder druk blijven zetten. Daarnaast moeten we de internationale gemeenschap inschakelen om een snelle overgang te bewerkstelligen van communistische dictatuur naar democratisch bestuur en een goed functionerende rechtsorde.’
Hutchinson denkt dat voor de Cubaanse gemeenschap in Miami een belangrijke rol is weggelegd: ‘De basis is al gelegd door academische instellingen en de Cubanen in Miami; zij hebben het werk gedaan, daar zit onze expertise. We werken hier met mensen die begrijpen hoe democratie werkt, die snappen hoe een land waarin vrijheid heerst er uit komt te zien. Het is van het grootste belang om van Cuba een democratische samenleving te maken. Als we dan de economische blokkade opheffen kunnen Amerikaanse bedrijven weer investeren in Cuba. Er ligt al een lange lijst van investeerders klaar.’
Deze omwenteling zal volgens Hutchinson heel anders verlopen dan die in Irak. ‘Cuba is wat dit betreft heel anders dan Irak, een land dat geen ervaring heeft met democratie. Ook na veertig jaar Castro weten de Cubanen heus wel wat vrijheid is. Nu heb je nog de restanten van het Castro-regime, de militaire en communistische invloed, maar dankzij de contacten met de in vrijheid levende ballingen in Miami en Florida weten de Cubanen wat vrijheid is. Dus die overgangsperiode zal van korte duur zijn. Je krijgt dan een hoop Cubaanse Amerikanen die terug willen, en een hoop Cubanen die naar de VS komen. Daarop moeten we goed zijn voorbereid.
We willen niet dat er mensen onderweg op zee omkomen, dus het werk van de Amerikaanse kustwacht blijft belangrijk. En de Cubaanse gemeenschap hier moet geduld hebben en niet meteen de nieuwe omstandigheden willen uitbuiten.’
Twijfels omtrent de te volgen harde koers kent Hutchinson hoegenaamd niet: ‘Vorige week zat ik nog in de Roosevelt Room van het Witte Huis, met de door de president ingestelde en voorgezeten commissie die voorbereidingen treft voor een vrij Cuba. Colin Powell was overigens mede-voorzitter. Belangrijk is dat de economische blokkade van Cuba wordt gehandhaafd, handels- en reisbeperkingen zijn nodig om de druk op het corrupte Castro-regime op te voeren. We mogen dat regime niet steunen via kredieten of de inkomsten uit toerisme. Castro is een dictator die vrijheid en democratie niet respecteert, maar hij hoeft niet met geweld te worden afgezet. Dat moet ook lukken via de blokkade, door economisch druk uit te oefenen.’
Voorlopig weet Cuba zich echter aardig staande te houden, dankzij de economische groei die te danken is aan het toerisme en de joint-ventures met buitenlandse bedrijven. Maar de meerderheid van de bevolking deelt, alle communistische ideologie ten spijt, niet in de gestegen welvaart, die vooral het Castro-regime ten goede komt en allen die daar belang bij hebben. Verarmde Cubanen blijven aangewezen op geld dat door familie in Miami wordt overgemaakt, en in toenemende mate op fraude, criminaliteit en prostitutie. Op den duur is het onwaarschijnlijk dat men op het eiland met deze situatie genoegen neemt. Anderzijds hebben inmiddels nogal wat Cubanen belang bij de status quo: partijleden, bureaucraten, werknemers van commerciële bedrijven, maar ook bejaarden en werklozen die hechten aan de huidige verzorgingsstaat, met alle beperkingen vandien.
Maar hoe lang nog? De algemene verwachting is dat de veranderingen die op Cuba zijn doorgevoerd hoe dan ook consequenties zullen hebben voor het staatsbestel. Castro’s overlijden zou die ontwikkeling flink bespoedigen. Oliver Stone, regisseur van de overigens zeer welwillende biopic Looking for Fidel, vroeg Castro in dit verband of hij zich inmiddels een dinosaurus voelde. ‘Integendeel,’ antwoordde Fidel, ‘ik voel me net een vogel die het nest uit vliegt. Ik vlieg de eeuwigheid tegemoet. Soms zeg ik tegen mezelf: ik zou best willen leven tot in het jaar 3000.’ Dit soort grootspraak blijft het handelsmerk van de oude dictator, die weet dat hij binnen afzienbare tijd zelf geschiedenis wordt.