Oorlogen en onderdrukking zitten in de genen van de Tsjetsjeense bevolking. Al meer dan 200 jaar vechten de Tsjetsjenen voor onafhankelijkheid. De Russen hebben lang geprobeerd het verzet van de bevolking te breken, onder andere door deportaties en oorlogen. Het gevolg is een bloedige strijd waarvan het eind nog niet in zicht is.
Na een harde strijd tegen Russische onderdrukking, die meer dan 150 jaar duurde, gaf de bevolking van Tsjetsjenië zich in 1864 over aan het leger van de Tsjaar. In deze strijd tegen de overheersing door de Russen heeft driekwart van de Tsjetsjeense bevolking het leven gelaten.
Maar sommige Tsjetsjenen bleven verzet plegen tegen de Russische overheersing. Stalin onderdrukte deze pogingen stevig, onder andere door duizenden Tsjetsjenen te deporteren naar Siberië. Als de Russische leider de Tsjetsjenen in 1944 ervan verdenkt te collaboreren met de Duitsers, stuurt hij 400.000 Tsjetsjenen, bijna de hele bevolking, naar Kazachstan. Tussen de dertig en vijftig procent stierf in de eerste jaar van deze ethnische zuivering. Pas in 1957 kreeg de Tsjetsjeense bevolking de kans om terug te keren naar hun land en wordt Tsjetsjenië weer een autonome republiek binnen de Sovjet-Unie.
Toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel, was in Tsjetsjenië de roep om onafhankelijkheid alweer gegroeid. In datzelfde jaar organiseerde het Tsjetsjeense nationaal congres onder leiding van Jokhsr Dudajev demonstraties die het communistische leiderschap in de deelrepubliek ten val brachten. Met Moskou werd de afspraak gemaakt dat het zelf gevormde leger van Dudajev zich terug zou trekken in ruil voor vrije verkiezingen. Die verkiezingen werden in oktober gehouden; Dudajev kwam als grote winnaar uit de bus. Hij riep meteen de onafhankelijkheid uit.
Die verklaring leidde tot toenemende spanningen tussen Rusland en de Tsjetsjenen. Dudajev negeerde in 1993 de Russische verkiezingen. In plaats daarvan lanceerde hij een eigen grondwet. Maar Moskou erkende de onafhankelijkheid van Tsjetsjenië niet. In december 1994 gaf Boris Jeltsin het leger de opdracht binnen te vallen.
De aanval van de Russen was verre van perfect; het aantal slachtoffers was aan beide zijden groot. Na een kleine maand, waarin fel werd gebombardeerd, namen de Russische troepen de hoofdstad Grozny in. Maar op het platteland bleef de bevolking zich verzetten en in 1995 stak een groep Tsjetsjeense rebellen zelfs de Russische grens over om daar 227 mensen te gijzelen in een ziekenhuis.
Het moraal van de Russische troepen was inmiddels tot een minimum gedaald. Constante aanslagen en een slechte militaire planning maakten de actie in Tsjetsjenië een dieptepunt van het Russische militair apparaat. De dood van rebellenleider Dudajev in 1996 veranderde daar weinig aan; enkele maanden daarna sloegen de rebellen zo effectief terug dat generaal Lebed naar het gebied werd gestuurd om te onderhandelen over een staakt-het-vuren. Toen deze overeenkomst werd getekend in november 1996, had de oorlog in Tsjetsjenië 80.000 levens gekost.
De rust keerde enigszins terug in Grozny, en in 1998 werd een permanente vredesovereenkomst getekend tussen Jeltsin en de nieuwe leider, Maskhadov. Maar interne verschillen tussen de Tsjetsjenen zorgen voor een stroom nieuwe aanslagen op Russisch grondgebied. Toen Tsjetsjenen in 1999 een serie bomaanslagen pleegde op appartementsgebouwen in Moskou en Voldogonsk kwam de nieuwgekozen Russische president Poetin in actie en rolden de Russische tanks weer door de straten van Grozny.
In 2000 verklaarde Poetin dat het afgelopen is met het zelfbestuur van Tsjetsjenië. Er worden weer grote bombardementen uitgevoerd op Grozny. Na de aanslagen op 11 september 2001 vindt Poetin ook in Amerika steun voor zijn acties in Tsjetsjenië. De rebellen zijn immers islamieten en zouden zelfs banden hebben met Al Qaida. Als Tsjetsjeense rebellen in 2002 een Moskous theater met 800 mensen gijzelen, laat Poetin zich van zijn onverbiddellijke kant zien. De rebellen en 120 gegijzelden komen om bij een reddingsactie van Russische speciale troepen.