Financieel journalist Maarten Schinkel spreekt over de Chinese valuta alsof hij het in groep drie al leerde spellen: ren-min-bi, RMB. Hij is het gewend: hij knippert bij het meeste jargon niet eens met zijn ogen. Mensen zoals ik niet, leken die hun eerste zakgeld in euro’s ontvingen. Vervloek mijn luie generatie, maar ik dacht dat ze in China met yuan betalen en had nog nooit van renminbi gehoord.
Wie naar Maarten luistert, heeft al snel door dat het de moeite waard is om de Chinese valuta tot aan de laatste letter te begrijpen. De Chinese dollar loopt warm om als wereldreservemunt het veld te betreden. Nu ligt het zwaartepunt van de wereldeconomie nog bij Trump in de Verenigde Staten, die dat graag zo willen houden. Logisch: wie de reservemunt in handen heeft, geniet flinke privileges: financiële kortingen, politieke macht, en culturele invloed. Het ging de Amerikanen zeventig jaar lang van een leien dakje (de euro probeerde het even, maar zette niet door), terwijl handelsrijk China in de luwte uitgroeide tot een geduchte concurrent: economisch, militair, en financieel. Experts verwachten dat het niet lang meer duurt tot de Chinese munt de Amerikaanse dollar heeft ingehaald. Het ziet er naar uit dat de wereldreservemunt ergens deze eeuw nog verhuist.
Het lijkt een kwestie van tijd. En wie met die tijd mee wil, doet z’n huiswerk. Ik stelde vragen die ik tijdens de redactievergadering niet durfde te stellen aan researcher William de Bruijn en regisseur Martijn Kieft, die samen de Tegenlicht-aflevering ‘De Chinese dollar’ maakten.