Deze week overleed auteur en oud-spion John Le Carré. Journalist Chris Kijne blikt terug op het interview dat hij in 2006 hield met de charmante oud-spion.

Een hotelkamer in Londen. Best een duur hotel, want voor de ambiance - televisie, weetjewel – hebben we gekozen voor iets met hout en lederen fauteuils. Wat minder handig is, want oud Engels hout kraakt dat het een lieve lust is. En regisseur Roel van Broekhoven heeft iets bedacht met rails en een camera die daarover heen en weer beweegt. Waardoor de cameraman bij iedere stap die hij zet achter zijn bewegende camera het geluid van vallende bomen produceert.

Andere kamer dus. Op het laatste moment. Zonder ambiance, dus een beetje zonde van het geld.

Zo gaan die dingen.

'Pleasen tot het uiterste was Cornwells overlevingsmechanisme in het sociale verkeer'

kind van zijn vader

Dan maakt David Cornwell a.k.a. John Le Carré zijn opwachting. Wat een prachtige kamer hebben we geregeld. Waar heeft hij dat nou toch aan verdiend? En willen we wel geloven dat hij zeer vereerd is om voor ons prachtprogramma te mogen optreden?

Wij vinden het moeilijk te geloven, want iedereen wil John le Carré interviewen en de reden dat hij ‘ja’ tegen ons heeft gezegd is het recentelijk verschijnen van zijn nieuwste boek ‘De Luistervink’. Alsook een warme  aanbeveling van zijn Nederlandse uitgever Hanca Leppink.

 Maar dat is David Cornwell.

Kind van zijn vader.

de perfecte spion

Charmeur pur sang, rasoplichter ook, die vader.  Briljant geportretteerd in ‘The Perfect Spy’. Wond iedereen moeiteloos om zijn vinger. En creëerde, zeker nadat zijn moeder wegliep toen hij vijf was, voor zoon David ook een onbegrijpelijke en onveilige gatenkaas van een wereld, waarin niets was wat het leek. Dus heeft de zoon één ding geleerd en heeft hij dat van niemand vreemd: pleasen tot het uiterste, het is Cornwells overlevingsmechanisme in het sociale verkeer.

Maar als de camera draait, tegenover toch nog ergens vandaan gesleepte lederen fauteuils, valt er niets meer te pleasen of mooier te maken dan het is . We schrijven 2006 en in de Verenigde Staten is George W. Bush aan de macht. Of eigenlijk Dick Cheney, zijn vice-president en voorman van een cohort neo-conservatieven dat onder het mom van verspreiding van de democratie in Irak probeert de olie-voorraden veilig te stellen en binnen te lopen via connecties met de wapenindustrie en andere dienstverleners aan het Pentagon.

 

de kapitalistische honden zijn los

Mooier kan Le Carré het niet maken. Helderder kan je het ook niet zeggen. Het duurt niet lang voor we van het gesprek over zijn jongste boek -  dat de westerse grondstoffenroof in Congo als onderwerp heeft - bij zijn algemenere wereldbeeld zijn: de neo-conservatieven in Washington zijn de aanvoerders van de kapitalistische honden die na de Val van de Muur zijn losgelaten op de wereld. Het tragische triomfalisme waarmee wij, van Het Westen, dachten dat we de overwinnaars waren en de wereld verder naar onze hand konden zetten, leidde in Oost en West tot een losgeslagen markt, met desastreuze economische en geopolitieke gevolgen .

we hebben onze kans laten schieten

Terwijl er, na de Val van de Muur, juist een unieke kans was, zegt Le Carré. Een ‘window of opportunity’ waarin we, na het einde van het reëel bestaande socialisme, écht een nieuwe wereldorde hadden kunnen bouwen. Een rechtvaardiger sociale wereldorde, waarin het beste van twee systemen werd verenigd.

We hebben die kans verkwanseld. Uit hoogmoed en hebzucht. Met een slechtere wereld als gevolg.

David Cornwell noemt het de grootste teleurstelling van zijn leven. En ik schiet vol als hij het zegt. 

'We hebben onze kans verkwanseld. Uit hoogmoed en hebzucht. Met een slechtere wereld als gevolg'

een wereld als een gatenkaas, zonder goed en kwaad

Het was de schrijver, de denker en de mens John le Carré ten voeten uit. Hij raakte, als medewerker van de Britse inlichtingendienst in Bonn, de hoofdstad van West-Duitsland, gepokt en gemazeld in het Koude Oorlogsdenken. In het wederzijdse vijandbeeld. En begon als hartstochtelijk verdediger van ons vrije westen. Maar zag, gaandeweg,  in de praktijk ook de immoraliteit van het spionagewerk aan beide kanten. Het werd de onuitputtelijke bron voor al zijn vroege boeken. En hij wist dus dat het simpele goed-fout-schema niet klopte. Dat het weliswaar geen vraag was of er onder het communisme grove misdaden tegen de menselijkheid waren  en werden gepleegd, maar dat de  morele hoogmoed van het westen daarmee nog niet gelegitimeerd was. Dat onze wereldorde ook zo zijn duistere kanten had.

Zo kon hij, na het verdampen van het reëel bestaande socialisme, zichzelf als schrijver opnieuw uitvinden. En zijn pijlen in een nieuwe reeks boeken precies daarop richten: op de zieke uitwassen van een onbelemmerde ‘vrije markt’. Prachtige, vlijmscherpe boeken, waaruit vooral een ding duidelijk wordt: zijn immense woede over het vertrappen van de idealen waar hij ooit voor dacht te vechten.

Wat een voorrecht om hem te spreken. En wat een mooie brief was het, handgeschreven, die ik twee weken na het interview van hem kreeg. Trots als een pauw, tot ik van collega’s begreep dat iederéén zo’n brief kreeg.

David de pleaser.  

Maar op het interview bleef ik trots. Dus was het een curieuze ervaring om tijdens de nabespreking van de uitzending een collega te horen zeggen: ‘Ik heb me zitten schamen op de bank. Want de hele linkse kerk heeft weer zitten applaudiseren‘.

En dat was de laatste les die David Cornwell me gaf. Het was de post-Fortuyn-tijd. En de kogel was van links gekomen. En veel journalisten waren als de dood in dat kamp geschilderd te worden. Maar op het moment dat mijn collega uiting gaf aan die vrees, vanwege het onweersproken linkse geluid van de schrijver in onze uitzending, wist ik: en daar ga ik dus niet aan meedoen. Als ik vind dat iemand gelijk heeft, doet hij bij mij onweersproken zijn verhaal.

Zoals John le Carré.

Wat een man.