En toen was er rust. Rust op de wegen, rust in de lucht, en rust op straat. Rust die met name zichtbaar en voelbaar was in plaatsen die voor de crisis jarenlang gebukt gingen onder massatoerisme.
Voor steden als Venetië, Barcelona en Amsterdam, maar ook voor kleine dorpen als het Oostenrijkse Hallstatt en het Overijsselse Giethoorn was en is de crisis in sommige opzichten een welkome adempauze. Weg zijn de rijen voor musea, de rondleidingen, de selfiesticks, de vrijgezellenfeesten, het geluidsoverlast, het afval, de puntzakken friet en de geur van wafels.
We zagen buren samenkomen voor een borrel op de stoep van de Amsterdamse grachten en Venetianen die door de afwezigheid van cruiseschepen met hun kleine bootjes een kristalheldere lagune konden bevaren.
Maar nu de lockdown-maatregelen worden versoepeld en de eerste toeristen weer in het straatbeeld verschijnen, rijst de vraag welke weg we willen inslaan. Gaan we voor een snel herstel van de oude economie, die een gigantische klap kreeg, of grijpen we de coronacrisis aan om het toerisme definitief anders te organiseren?