auteur: Maarten Slagboom
Het enige dat de vijfjarige Jack van de buitenwereld kent is de lucht die hij ziet door het dakraampje. Afgezien van die soms blauwe, maar meestal witte oppervlakte daar boven is ‘buiten’ niet meer dan een abstractie, aangezien hij samen met zijn moeder al sinds zijn geboorte opgesloten zit in een ruimte van hooguit drie bij drie meter. De tafel, de stoel, het aanrecht, dit is zijn universum, hier moet hij het mee doen. Op papier is de film Room van de Ierse regisseur Lenny Abrahamson een horror-vertelling die de donkere kelders van psychopaten als Jozef Fritzl en Marc Dutroux in herinnering brengt. Maar hoewel Emma Donoghue, de schrijfster van Room, zich inderdaad door die geruchtmakende zaken liet inspireren, laat de film zich ook bekijken als een ode aan de verbeeldingskracht. Jack weet niet beter of dit is het bestaan. Deze kleine ruimte, hij en zijn moeder, en het avondlijke bezoek van een vreemde meneer die tv komt kijken en tegen haar zin in bij zijn moeder in bed kruipt. De mensen op televisie zijn nep, weet hij. ‘There’s Room, there’s outer space, then all the TV planets, then heaven’. Voor het jongetje gaat dat besef niet met claustrofobie gepaard, hij voegt zich naar de kennis die hij heeft. Totdat zijn moeder, als hij zeven jaar oud is, besluit dat het lang genoeg geduurd heeft. Dan vertelt ze hem over de grote buitenwereld, de wereld buiten Kamer. In de hoop dat ze met hem een plan kan bedenken om te ontsnappen.