Op een ijzige februaridag pikt ze me op bij de bushalte in Westbeemster met haar rommelige bestelbus die is voorzien van een prominent boeddhabeeld op het handschoenenvak, kussens, kleden en een heuse kachel achterin. Een mobiel huisje voor de nomade die Neske Beks (Antwerpen, 1972) naar eigen zeggen is. Hier, in de rust en stilte van de Noord-Hollandse weilanden, bewoonde ze afgelopen jaren een tot atelier verbouwd klooster met uitzicht op groen. Ze troont me mee naar de achtertuin, waar zich een heuse grot bevindt met een groot Mariabeeld. Een stille blauwe beschermengel.
Ze kan hem gebruiken. Niemand weet wanneer voor hem of haar de bel zal luiden, maar bij Neske Beks is de dood nooit ver weg. Als tiener overleefde ze een longembolie en een herseninfarct, en een paar jaar geleden had ze in één week tijd nog eens een herseninfarct en een -bloeding. ‘Een in de linker- en een in de rechterhersenhelft. Nu ben ik weer in balans,’ grapt ze. ‘De eerste keer kon ik maandenlang niet spreken of schrijven, de tweede keer was ik alleen maar woest en verdrietig.’ Heeft het haar veranderd? ‘Jazeker. Het gaat om het nu, hè. Nu, want morgen valt nog maar helemaal te bezien. Ik maak andere keuzes. Binnenkort verhuis ik naar de stilte van de bergen van Ibiza, waar ik nu al vaak ben om te werken, en te schrijven. Voor nog meer rust en ruimte.’