Aan de wanden van zijn flat in Amsterdam-Slotervaart hangen Bijbelteksten en christelijke spreuken, zoals: “Loof de Heere, mijn ziel. Heere, mijn God, Gij zijt zeer groot.” In een hoek staat een oud orgeltje. Liever nog dan dit instrument te bespelen, pakt Olmberg zijn gitaar en gaat ermee de straat op om zingend te evangeliseren.
Zijn huidige bestaan vormt een groot contrast met het leven dat hij jarenlang leidde. In 1953 wordt hij geboren in Paramaribo. Zijn moeder is jong en volgt een opleiding verpleegkunde. Vanaf acht maanden groeit Romeo op bij zijn oma.
“Mijn grootmoeder gaf me veel liefde en stimuleerde me te doen wat ik goed kon. Ik voetbalde graag en ze vond het prima dat ik dat deed, maar ze zei ook: Je moet wel een vak leren waarmee je geld kunt verdienen. Mijn oma was koster bij de Evangelische Broedergemeente. Ik hielp haar met het schoonmaken van de kerk. Mijn ouders kwamen af en toe op bezoek. Dan berispte mijn vader me als ik stout was geweest.”
De buurt waarin hij opgroeit, kenmerkt zich door criminaliteit en vechtpartijen op straat. “Mijn oma wilde me daarvoor behoeden. Toen ik 14 jaar was, zei ze dat ik beter naar mijn ouders kon gaan, die inmiddels in Nederland woonden. Mijn vader werkte hier als koperslager en pijpfitter op een scheepsdok.”