met z'n allen op een kluitje

Een gemiddelde Bijlmerwoning was ruim honderdtwintig vierkante meter groot. Een perfecte maat voor een standaard Nederlands gezin uit de jaren zeventig. Toen diverse Surinaamse families in Gliphoeve neerstreken, bleken de appartementen echter al snel te krap. Lees in het artikel uit Het Parool van 23 januari 1976 hoe Ike Amanatkhan (meisjesnaam: Hayatmahomed) met drieëntwintig andere familieleden een woning deelde.

vierentwintig man op één flat

Op de achtste verdieping van de Gliphoeve-flat in de Bijlmermeer woont de Hindoestaanse familie Hayatmahomed. De vierkamerflat maakt de indruk bewoond te worden door een klein gezinnetje. Het ziet er piekfijn uit. Toch wonen er vierentwintig mensen: twaalf volwassenen en twaalf kinderen.  Ze hebben elk ongeveer drie vierkante meter ruimte.

Overdag gaan acht kinderen naar school en twee volwassen naar hun werk. Veertien mensen blijven er dus over. Om niet gek van elkaar te worden maken ze af en toe een wandelingetje; ook al om de twee vrouwen die het leeuwedeel van de huishouding doen wat ruimte te geven.

’s Avonds om negen uur, half tien, ligt iedereen in bed. Acht jongens en twee vaders gebruiken voor hun nachtrust de woonkamer; de kleine kinderen worden zo veel mogelijk in de grootste slaapkamer te rusten gelegd.

heimwee

De kinderen gedragen zich zeer gedisciplineerd. Tijdens het gesprek dat wij met enkele volwassenen voeren, zwijgen ze en wachten netjes en nieuwsgierig hun beurt af. De twee opa’s van 66 en 68 jaar kijken gebiologeerd naar de fotograaf. Eindelijk is er weer iets te beleven. De twee komen vrijwel nooit de deur uit omdat ze geen Nederlands spreken en verstaan. Overdag spelen ze wat met de kinderen en proberen zich overeind te houden in het gewoel. De oudste van de twee denkt dan vaak met heimwee aan de rijstvelden waarop hij werkte en de vier koeien die hij moest verkopen om naar Nederland te gaan.

Zo’n negen maanden geleden kwamen de heer en mevrouw Hayatmahamed met hun acht kinderen naar de Bijlmer. Ze hadden een redelijke woning met erf, even buiten Paramaribo achtergelaten. Het leven was er goed. De man was grondwerker en het gezin kon redelijk van de inkomsten leven. Maar met de dag werd de angst voor rassenonlusten na de onafhankelijkheidsverklaring groter. “We gaan weg”, zei ’t gezinshoofd. “Wij moeten om ons gezin denken, bovendien kunnen de kinderen in Nederland beter studeren dan hier.”

In de Bijlmer betrokken ze een kraakwoning, de man kreeg werk bij de Beheersraad. De rest van de familie in Paramaribo praatte dagelijks over het vertrokken gezin. “We horen toch bij elkaar,” zeiden ze. Het duurde niet lang of twee zusjes van de man hielden het niet langer uit. Ook zij trokken naar de Bijlmer. Toen begon de uittocht pas goed. Er kwam nog een zus met kinderen, er volgden broers, er kwam een oma en nog later verkochten de opa’s hun hebben en houen. En nu zijn ze met zijn vierentwintigen.

tranen

De andere opa spreekt met glimlachende ogen over zijn rijstveld en koeien. “Ik ben hier gekomen voor de kinderen, wat moet ik alleen in Suriname doen. Ach, ik heb er geen spijt van dat ik hier naartoe ben gekomen, al is het hier allemaal wel een beetje te veel van het goede. Overdag verveel ik me. Ik ben gewend om elke dag op het land te werken, hier speel ik alleen met de kinderen.” Hij zwijgt en er komen tranen in zijn ogen.

Wilt u terug? “Onmiddellijk. Desnoods zonder kinderen, maar dan zou ik ze wel regelmatig moeten kunnen opzoeken.”

De andere opa: “We moeten bij elkaar wonen. Zo zijn we opgegroeid, zo is het goed.”

Het eerst gearriveerde gezinshoofd wil ook graag terug. “Misschien kan ik het over een jaartje, maar we moeten dan weer helemaal opnieuw beginnen.” De oudste kinderen kijken elkaar hoopvol aan.

tekst Frans Feddema
foto Frans Nieuwenburg