De kinderen gedragen zich zeer gedisciplineerd. Tijdens het gesprek dat wij met enkele volwassenen voeren, zwijgen ze en wachten netjes en nieuwsgierig hun beurt af. De twee opa’s van 66 en 68 jaar kijken gebiologeerd naar de fotograaf. Eindelijk is er weer iets te beleven. De twee komen vrijwel nooit de deur uit omdat ze geen Nederlands spreken en verstaan. Overdag spelen ze wat met de kinderen en proberen zich overeind te houden in het gewoel. De oudste van de twee denkt dan vaak met heimwee aan de rijstvelden waarop hij werkte en de vier koeien die hij moest verkopen om naar Nederland te gaan.
Zo’n negen maanden geleden kwamen de heer en mevrouw Hayatmahamed met hun acht kinderen naar de Bijlmer. Ze hadden een redelijke woning met erf, even buiten Paramaribo achtergelaten. Het leven was er goed. De man was grondwerker en het gezin kon redelijk van de inkomsten leven. Maar met de dag werd de angst voor rassenonlusten na de onafhankelijkheidsverklaring groter. “We gaan weg”, zei ’t gezinshoofd. “Wij moeten om ons gezin denken, bovendien kunnen de kinderen in Nederland beter studeren dan hier.”
In de Bijlmer betrokken ze een kraakwoning, de man kreeg werk bij de Beheersraad. De rest van de familie in Paramaribo praatte dagelijks over het vertrokken gezin. “We horen toch bij elkaar,” zeiden ze. Het duurde niet lang of twee zusjes van de man hielden het niet langer uit. Ook zij trokken naar de Bijlmer. Toen begon de uittocht pas goed. Er kwam nog een zus met kinderen, er volgden broers, er kwam een oma en nog later verkochten de opa’s hun hebben en houen. En nu zijn ze met zijn vierentwintigen.