Ik ben een jaar of vijfentwintig, draag een bril en mijn voortanden staan een beetje scheef. Ik stel me voor dat mijn scheve voortanden het gevolg zijn van een vechtpartij. Op het schoolplein zeggen kinderen de vreselijkste dingen tegen elkaar. Een groepje uit de kluiten gewassen knullen heeft me uitgescholden voor reserve Belg. Ik heb namelijk net een spreekbeurt gehouden over de Vlamingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Nederland vluchtten. De Van Tongerloos waren een van hen en kwamen in een Overijssels dorpje terecht. De ambtenaar belast met het huisvesten van de vluchtelingen – zo’n Amsterdammer met sluwe oogjes en een haakneus voor wie alles ten oosten van Muiden te-dicht-bij-Duitsland heet – had voor de Van Tongerloos de heilige drie-eenheid tussen Hengelo, Markelo en Almelo uitgezocht. Soort zoekt soort, toch? Daar dachten de lokale vechtersbazen anders over. Niet dat ik over me heen liet lopen – ik heb er twee een flinke mep verkocht –, maar ze waren met z’n vijven. Ik kon er weinig tegen beginnen. Ik was maar een reserve Belg. Een Belg met scheve voortanden.
Ik druk de OV-chipkaart tegen de scanner en de poortjes zwaaien open. Even ontspannen mijn schouders zich. De kaart is nog niet geblokkeerd. Groepjes NS-personeel en politieagenten houden de poortjes in de gaten. Ze slaan geen acht op mij. Waarom zouden ze? Ik heb een keurige pantalon aan. Mijn schoenen poets ik iedere avond met wc-papier. In mijn linkerhand houd ik mijn aktetas vast. Mijn aktetas is mijn geheime wapen. Vorige week, toen ik in de nacht van vrijdag op zaterdag de trein nam van Den Haag naar Schiphol, stapten plotseling vier conducteurs in mijn coupé. Behoedzaam opende ik mijn aktetas, haalde er vijf lege blikken bier uit en drapeerde deze over de lege stoel, het tafeltje en mijn buik. Ik hield me slapende. De conducteurs, potige types die in hun jonge jaren heel wat Michiels hebben afgebeuld, trapten in mijn toneelspel en lieten me met rust.
Ik loop naar het toilet om me op te frissen en mijn schoenen te poetsen. Ik heb nog even, mijn trein naar Schiphol vertrekt pas over twintig minuten. Tevreden plant ik mijn billen op de toiletrand. Ik kom van een buffet en heb mijn buikje volgegeten. Als dank voor het gratis eten, heb ik de bruid en bruidegom – Tamara en Bas – gefeliciteerd. Herken je me niet meer, Bas? We werkten allebei bij…? Ja, bij ING. Inderdaad. Jij deed iets met hypotheken, toch? Ja precies, shareholder investment. Ik zat naast SI. Ik ben een collega van...uh, hoe heette die teamleider van corporate ook alweer? Mi...Ma…? David! Inderdaad! Drammer David. De teamleider. Nou, hé, van harte gelukgewenst. Allebei. Toppers. Jij bent een geluksvogeltje, Tamara. Echt waar. Wees je vannacht een beetje lief voor haar, Ben? Bas. Bas?Maar ik moet naar m’n trein, je weet hoe dat gaat. Lange dag en mevrouw wil me ook nog even ondervragen! Adieu!
Morgenochtend heb ik eerst een afspraak met een belangrijke prospect. Grote klus, mag er niets over zeggen. Ik neem hem, of haar, eerst mee uit eten. Bij het betreden van het restaurant zal ik zeggen: De reservering is gedaan onder De Waard. O, kijk nog eens goed. Nee? Misschien onder de naam van mijn secretaresse? Zij heet… Van Tongerloo. Tongerloo, met twee o’s. Nee? Dit ben ik niet van uw etablissement gewend. Mijn secretaresse heeft uw beste tafel gereserveerd. Nee, haalt u de manager maar. Nu. Meteen. Wat zegt u? Een andere tafel en twee gratis ontbijtjes? Vooruit dan maar.
Een paar uurtjes later heb ik een werklunch met mijn GGZ-begeleider. Volgens haar gaat het niet goed met me. Ze zegt dat ik lijd onder de scheiding en de veiling van mijn grachtenpand. Ze hanteert woorden als acuut, problematisch, suïcidaal en restschuld. Ik zal haar vragen of de gemeente mijn aanvraag voor schuldhulpverlening heeft gehonoreerd. Zij zal haar hoofd schudden. Krijg ik leefgeld, of ondernemerskrediet? Nee? Nog steeds tussen wal en het schip? Mag ik dan van jou vijf tientjes lenen? Ik heb namelijk morgen een belangrijk acquisitiegesprek. Nee, mag er niks over loslaten. O, dus je hebt geen contanten?
Daar komt de trein. Ik neem een paar passen naar voren. Mijn tenen steken over de rand. Zal ik nog een stapje zetten? Een klein hupje en alles is voorbij? Ik sluit mijn vingers om de OV-chipkaart en pers het plastic in mijn vlees. Zal ik uitchecken als Van Tongerloo, of als De Waard?