Dertig jaar ben ik hier niet geweest. Ik kon het niet, ik was razend, en ben al die tijd woedend op je gebleven. Wacht, ik pak een klapstoeltje, zodat ik erbij kan gaan zitten. O ja mam, ik heb je rok voor je meegenomen, die bij de tuniek past die je draagt.
Waarom ik nu pas met deze rok kom aanzetten heeft te maken met die woensdag en die donderdag, nu dertig jaar geleden, je weet het vast nog wel… Maar ook met mijn jeugd. Jij en ik hebben altijd een slechte relatie gehad. Als kind bepaalde je alles voor mij: hoe ik me moest gedragen, hoe ik me moest kleden, met wie ik mocht omgaan. Ik moest veel en mocht maar weinig. Je had altijd oordelen over mij; ik deed het nooit goed. Alleen jij was goed. Wat ik wilde deed er niet toe. Er was een diepe kloof tussen ons: waar ik naar verlangde was begrip, warmte, liefde en je gaf me kritiek, afkeuring, boosheid. Ik heb me nooit tegen je verzet, zelfs als puber niet, want ik was bang voor je kille straf: je zweeg me dood, negeerde me soms weken achter elkaar, alsof ik niet bestond. En ook pa mocht dan van jou niet tegen me praten.
Achttien was ik toen ik trouwde om bij je weg te zijn. Mijn huwelijk strandde en je zei: ‘De vrouw is verantwoordelijk voor de liefde in het huwelijk. Jij hebt gefaald.’
Elk bezoek aan jou eindigde in ruzie en tranen.
Die woensdagmiddag dertig jaar geleden zat Pa in de huiskamer zijn krant te lezen. Jij lag ziek in bed. Je leunde met je rug tegen de kussens en keek me vriendelijk aan. Je vroeg naar mijn werk, mijn partner, mijn vrienden. Voor het eerst kwam er geen oordeel over je lippen, je was belangstellend en aardig. Ik wist niet wat me overkwam. Zo kende ik je niet. Het schemerde al toen ik uiteindelijk opstapte. Ik omarmde je. Jij kuste me en zei:‘Dag lieverd.’
Op straat lachte en huilde ik tegelijk. Ik kon me niet herinneren dat je ooit ‘dag lieverd’ had gezegd. Eindelijk was je de moeder die ik me altijd had gewenst.
De volgende dag belde pa.
‘Je moeder is overleden,’ stamelde hij.
Mijn adem stokte. De kamer draaide om me heen, ik hoorde mezelf schreeuwen…
We keken naar je dode gezicht en Pa zei: ‘Ik was er niet bij toen je moeder overleed. De huisarts is een half uur gebleven en weggegaan toen ze dood was.’ Hij liet me de condoleancebrief zien. ‘Uw vrouw was een moedig mens,’ schreef de dokter. ‘Ik heb haar wens gerespecteerd. Ik wens u sterkte met uw verlies.’
Je koos een vrijwillige dood.
Wéér deed ik er niet toe. Je had stiekem afscheid van me genomen, zonder dat ik wist dat het een afscheid was. Geen liefde was het, maar verraad.
Ik regelde je begrafenis. Van binnen was ik woedend, maar ik gedroeg me als een bedroefde dochter die rouwde om haar plotseling overleden moeder en die haar vader tot steun was.
‘Je uiterlijk is belangrijk,’ zei je altijd, ‘het is je visitekaartje.’ Ik kapte je haar mooi en trok je een chique tuniek aan.
‘Wat ligt ze er mooi bij,’ zeiden de bezoekers die afscheid van je namen. ‘Wat heb je dat fantastisch gedaan, kind.’
Alleen je bovenlichaam was zichtbaar; niemand zag dat je slechts van boven gekleed was. Ik trok je niet je bijpassende rok aan. Je lag er in je onderbroek…
Dertig jaar bleef ik over je dood tobben.
Nu ik zelf dichtbij de dood sta, begrijp ik je. Jij had je beslissing genomen. In het zicht van de dood had je geen afkeuring, geen oordelen meer. Je was een vrij mens. Er restte alleen nog liefde, waarin ik mij die woensdagmiddag heb gekoesterd. Liefde ziet er soms anders uit dan je denkt. Jouw liefde bespaarde ons allen een pijnlijk drama door mij onwetend te laten, want je wist mam, dat ik toen geprobeerd zou hebben je er vanaf te houden. Als het bekend was geworden, was de dokter strafbaar, terwijl Pa medeplichtig zou zijn geweest. En jij had verder moeten leven met je vreselijke ziekte.
Dertig jaar heb ik je veroordeeld, gehaat, verafschuwd. Dertig jaar lang leefde ik met wrok, zonder te zien dat er ook in mij liefde lag te wachten.
Wat denk je, zal ik je rok begraven? Of als een feestelijke bevrijdingsvlag aan je grafsteen hangen? En mam: Dankjewel hè.
Dag lieverd.”