Ik ben nog nooit zo voorzichtig met iets omgegaan. Normaal gesproken vouw ik de hoeken, onderstreep ik zinnen, schrijf ik erbij in de kantlijn. Uiteindelijk beland het stoffig, met afgestompte en ronde randen onderaan in mijn tas.

Maar toen ze het aan me gaf op de dag dat ze vertrok zei ze tegen me; ‘’als het stuk gaat, dan is het klaar. Wanneer het uit is, is het ook klaar.’’ 

Ik ben nog nooit zo voorzichtig met iets omgegaan. Ik was bang dat er zomaar bladzijdes uit zouden verdwijnen. Of, omdat ze weg was, ik genoodzaakt zou zijn om me met iets anders warm te houden, en ik er een paar aan zou moeten steken. 

Het ging ook door mijn hoofd dat juist warme dagen de lijm zou kunnen laten opdrogen, en dat het op die manier krom zou komen te staan. De wind zou bladzijdes mee kunnen nemen. Niet alleen zou het dan sneller klaar zijn, anderen zouden ze kunnen oprapen, aan elkaar voorlezen en bestuderen. Ze zouden er hun oordeel over hebben, zonder er niet meer dan één of twee van te hebben gelezen.
 
Ik was ook bang voor iets anders.  

Het zou door mij in een ruk uitgelezen kunnen worden. Ik zou gierig maar onverschillig over de zinnen rennen. Ik zou bij geen woord stil staan, en er daarna amper iets van kunnen herinneren.
 
Helaas had het geen titel. Geen flaptekst of afbeelding op de voorkant. Geen recensie of iets waaraan ik kon aflezen of het überhaupt de moeite waard was. Niemand had het ooit gelezen.

Ik maakte mezelf wijs dat ik het te druk had. Het zou toch niet meer bij me passen, het zou te ingewikkeld zijn. En als ik zo nodig moest lezen, zou ik gemakkelijk iets anders vinden.

Er was een half jaar voorbijgegaan toen ik me besefte dat ik er simpelweg niet aan durfde te beginnen.  
 
Op een willekeurige nacht, ik had gehoopt dat ik het al bijna vergeten had, ritste ik toch mijn tas open. Onder een berg kleren en spullen vond ik het. Ik klemde het tussen mijn armen en borst terwijl ik langzaam in slaap viel, en drukte het net zo lang samen totdat wat er in geschreven stond zich met mijn dromen moest vermengen.  

Ik hoorde eerst alleen haar stem. Ze stond weer voor me. Ze was net iets mooier dan dat ik me al die tijd had herinnerd. Ze gebruikte bewegingen die ik allang vergeten was, toen ze begon te vertellen over momenten die veel voor ons hadden betekent. Ik besefte dat het de tijd gelukt was om er een aantal uit mijn hoofd te wissen. Daar waren alleen nog maar wazige, grijze beelden van overgebleven.  

Ze noemde tot mijn verbazing ook mensen waar ik zeker van was dat alleen ík ze kende. Het ging over gebeurtenissen die ik zonder haar had meegemaakt. Dit keer beleefden we ze samen, en ze nam anderen hun plaats in. Ze trok de kleren aan van vrienden en familie, en die pasten haar precies. Ik zag hoe ze mijn hand pakte, maar ik voelde hoe een onbekende hand me meetrok. De hand voelde eerste zacht en klein, en een seconde later te ruw en hard. Het trok me kanten op die ik niet op wilde gaan, naar herinneringen die me juist heel goed waren bijgebleven en glashard en fel in mijn ogen schenen. Ik draaide mijn hoofd weg en knoop mijn ogen dicht.  

Toen ik me omdraaide probeerde ik mijn klamme vingers los te wurmen uit de knoop die zich tussen ons in had gevormd. Er verscheen een glimlach op haar mond die ik niet kende, maar ergens vaag wel hérkende. Het was alsof alle monden die ik ooit mooi had gevonden zich hadden samengevoegd tot één perfecte mond, die nu naar me aan het grijnzen was. Haar tevredenheid stroomde bonkend richting die van mij, als golven kippenvel sloeg het steeds verder over in mijn lichaam. Toen het mijn schouders, en daarna mijn hoofd bereikte, leek het alsof er tientallen vingertoppen zich over mijn gezicht bewogen.

Happend naar adem werd ik wakker met mijn armen gespreid.  

Over kwijtraken had ze niets gezegd.