Spanje, de nazomer van 1996. Toen ging ik dood. Niemand, behalve ik, weet wat er gebeurd is boven in de bergen op die schitterend mooie dag.

Ik werd een onderwerp in het nieuws op televisie en in alle kranten. Nog jonge, sportieve vrouw, opgegroeid in de bergen, komt om het leven door noodlottige val. Men vroeg zich af hoe dit had kunnen gebeuren. Was de Careskloof, die druk bezocht werd door toeristen uit de hele wereld, wel veilig? Discussies over het gevaar van onervaren toeristen in de bergen. Statistieken van ongelukken erbij. Een hele toestand in de media een paar weken lang.

Het meest gangbare verhaal is dat ik van het pad was afgeweken voor een beter uitzicht en toen ben uitgegleden door rollende stenen. Had gekund. Maar zo is het niet gegaan.

Er zijn ook mensen die fluisteren dat ik door mijn man, van het pad de kloof in ben geduwd. Dit omdat we problemen hadden. Mijn man had daar met een vriend over gepraat. Dat vond ik toen al zo stom! Vertel je iets aan een, dan weet zo iedereen het. Kunnen ze je helpen? Nee. Wat gaan ze wel doen?  Het er met elkaar over hebben. Zonde hoor. Het is zo’n mooi paar. Ze moeten er samen maar uit zien te komen. Bla, bla, bla en dan later zeggen dat hij de zaak opgelost heeft met een duw. Fijne vrienden.

Het had natuurlijk gekund. Zulke dingen gebeuren, maar zo is het niet gegaan.

Hij heeft mij niet geduwd, want hij hield van mij en ik hield van hem! Love hurts. Je moet het meer in die hoek zoeken. Maar daar gaat dit verhaal niet over. Dat komt later wel een keer.

Jullie willen nu vast weten wat er dan wél gebeurd is. Hoe ik, een echte berggeit, zelfs mijn sterrenbeeld is Steenbok, ik die van kinds af aan zo soepel door de bergen bewoog, die een afdaling als een vlucht uitvoerde, de stenen heel licht aantikkend, hup, hup, links, rechts, rennend naar beneden, hoe ik dan toch kon vallen.

Ik ben niet gevallen. Het was iets heel anders.  Ik weet nog waar en wanneer het begon. We waren bij mijn broer en zijn vrouw en we kregen een rondleiding door hun nieuwe huis. Standaardverhaal. Oh wat een grote keuken,  mooi zo’n woonkamer met uitzicht op zee, fijne slaapkamer ook. Met dakterras zelfs!

Ja, met dakterras. Dat terras gingen we natuurlijk op. Het was zeer royaal en er was geen balustrade. Niet nodig vond mijn broer. Ze hadden toch geen kinderen. Zo’n hek vond hij lelijk, paste niet bij het strakke design van het huis. Daar had hij een punt. Mijn broer had smaak en stijl. Klasse. Vergeleken bij hem was ik een hoop rommel. Maar daar werkte ik aan. Mijn doel was het leven van mijn broer.  Het leven van mijn broer was bijna perfect. Een baan hebben die geen baan is maar eerder “je leven”, werk waar je helemaal in op gaat. En schoonheid om je heen verzamelen, zoveel mogelijk schoonheid. Glasheldere, eenduidige, niet mis te verstane schoonheid. Of die schoonheid opzoeken, in de bergen, aan zee,  in musea. Schoonheid was misschien wel het synoniem voor rust en ik dacht aan Londen, Tate Modern, de Mark Rothko zaal, die enorme schilderijen in enkele kleuren.  Daar had ik het gevoeld, de schoonheid die rust geeft en troost biedt.

 Het dakterras dus. Ik liep naar de rand van het terras, keek naar beneden en toen gebeurde het. Ik voelde hoe de diepte aan mij trok. Mijn maag kromp ineen en draaide zich om. Ik kon mij niet bewegen. Het was alsof er maar een mogelijkheid voor mij lag: springen. Niet omdat ik levensmoe was, maar door de aantrekkingskracht van de diepte. Ik, het ijzer, de diepte een magneet. Het lukte toch om één stap naar achteren te zetten en dat was mijn redding. Ik keek om mij heen. Dit had niemand gezien. Gelukkig! Ik sloot mij weer aan bij de anderen en liep mee door de rest van het huis. Flauwekul zeg, opeens, vanuit het niets, hoogtevrees hebben zeker. Hoogtevrees had ik altijd aanstellerij gevonden. Iets voor psychisch labiele mensen. Niet meer aan denken. Voorwaarts mars. Zo dacht ik erover. Zo pakte ik wel vaker problemen aan. Ging meestal wel goed eigenlijk.

Dit keer werkte deze aanpak niet. Het ging niet weg. Het werd alleen maar erger. Hoe harder ik mijn best deed er niet aan te denken, hoe erger het werd. Niet alleen overdag, maar ook in mijn dromen begon  hoogte en diepte een akelig thema te worden. Zwetend wakker worden en zo.  Dus maar overschakelen op plan B. Hoogte en diepte vermijden. Alle wandelvoorstellen van mijn man werden door mij gesaboteerd. Geen zin, geen tijd, pijn in mijn enkel, een lekkage die nu echt verholpen moest worden, ongesteld, eindelijk weer eens naar zijn ouders in Bilbao, tot op een dag mijn smoezen op waren en mijn man zei: “Weet je wat het volgens mij met jou is? Jij wil de bergen niet meer in. Sterker nog, ik denk dat jij niet durft!”

Als ik dat toen had toegegeven, was ik niet doodgegaan. Maar ik lachte voluit en zei: “Ik? Durf ik de bergen niet in? Wat heb jij je nou voor onzin in je hoofd gehaald. Jij bent echt een grapjas! Kom we gaan. Zullen we de Careskloof doen? Daar zal het nu wel rustig zijn. De meeste toeristen zijn weg.” Mijn man keek me aan en zei: “Weet je dat jij de meest raadselachtige vrouw bent die ik ken! Maar ok, let’s go.” We troffen onze voorbereidingen en reden naar het startpunt van de wandeling. In de auto dacht ik: misschien is het straks wel weg. Opgelost, verdampt, als sneeuw voor de zon verdwenen. Wat opeens gekomen is, kan toch ook opeens weer weg gaan?

Hij liep voor mij uit en al snel had hij een flinke voorsprong. Dat was gebruikelijk. Hij was snel in de beklimming, maar ik was de koningin van de afdaling, ik haalde hem altijd wel weer in. Eigen tempo lopen is belangrijk. Ik kwam een heel eind doordat ik niet om mij heen keek. Ik concentreerde mij op de stenen op het pad voor mij. Maar het was erg warm en ik wilde de waterfles uit mijn rugzak halen en toen keek ik toch, naar beneden, en ik zag de diepte.

Het was helemaal niet weg!  Ik werd naar beneden getrokken. Ik was weerloos en sprong de kloof in. Alsof ik van de rand van het zwembad in het water sprong. Ik had geen gewicht. Ik spreidde mijn armen en benen.  De tijd was weg. In mijn val dacht ik: wat een wonderlijke manier om dood te gaan, dit gaat echt niemand geloven, en ook nog: hoogmoed komt voor de val, en ik weet nog goed dat ik glimlachte. Opeens, vlak bij de grond, had ik weer gewicht. BAM, één doffe klap en weg was ik.