De ophaalbrug die geslagen wordt tussen de roes van haar slaapstadium en de dagelijkse realiteit, heeft bijna het asfalt bereikt. Het punt waarop ze eruit moet. “Nog heel even, “ denkt ze en ze commandeert de brugwachter te stoppen met het neerlaten van de brug. Wie heeft dit verzonnen? De zalige rust en onschuld van de slaap versus de dwangmatige mal waar je in geperst zit van het dagelijkse leven. Op dagen als deze januariochtend is ontwaken en opstaan een ware marteling. De weerzin die ze ervaart tegen de nakende dag is ongekend groot. De brugwachter luistert niet en met een doffe knal ploft de brug op het asfalt en verbindt beide werelden met elkaar.
Alsof ze uit een bad stroop stapt, zo moeizaam komt ze half overeind, schuift haar benen uit bed en blijft even zitten op de bedrand, haar handen voor het gezicht. Meer geluiden dringen nu door. De tikkende verwarmingsbuizen van de bovenburen, iemand doucht zich wakker in het appartement naast het hare en ze kan iemand horen plassen, ook boven haar of misschien schuin boven haar. Haar blaas lijkt zich extra te vullen bij het horen ervan. Behoedzaam staat ze op en sleept zich naar de badkamer. Het laminaat onder haar voeten doet haar tepels zwellen en geeft nog meer aandrang. Onder de warme en voor even helende waterstralen, leegt ze haar blaas en ontwaakt ze nu helemaal. Onder de douche komen weer die gedachten die haar hersensen al wekenlang, non-stop teisteren en de emoties die maken dat ze wil gaan zitten op de gegoten badkamervloer en daar wil blijven zitten. Donker en traag werkt het op haar in, zoals alles sinds zijn dood in vertraging maar meedogenloos bij haar binnensijpelt. De eerste paar dagen na het ongeluk was het gevoelloos doch dominant. De dagen erna kwam de pijn langzaam maar heel zeker opzetten. Telkens als ze dacht dat het niet pijnlijker kon worden, deed het schuldgevoel maar vooral het gemis er nog een schepje bovenop. Zo ook vandaag. De sluier van verdriet zal haar ook vandaag vergezellen op haar pad. Het douchen zal haar gemoed niet frisser maken.
Dwangmatig ontbijten met yoghurt en thee, moeizaam glijdt het haar keel in. Vast voedsel krijgt ze niet weg. Buiten hoort ze lachende mensen voorbijkomen en blijmoedige, luidruchtige kinderen, op weg naar school. Een extra steek snijdt diagonaal door haar hart. De letters in de krant dringen niet door dus die moeite bespaart ze zich. Haar ziel zucht onafgebroken. Ze moet hier iets mee, ze kan zo niet verder. Vandaag zal ze haar huisarts bellen. Ze zal aandringen op een doorverwijzing naar een rouwtherapeut, hoezeer ze daar ook tegenop ziet.
Haar werkmasker ligt nog op de gang, die zet ze straks pas op, als ze de straat op moet richting auto. Het begint al barsten te vertonen, dat masker en de verbaasde (of zijn het bezorgde blikken?) van haar collega’s, ontgaan haar niet. Ze hoort ze denken: “Komt ze nu al weer werken?” Het werk leidt haar nog enigszins af van de horror beelden die thuis continue op haar netvlies branden.
In haar lucide dromen is hij, sinds zijn dood, altijd aanwezig. Prettig aanwezig. Zijn stem klinkt ‘s nachts zoals hij tot voor drie weken geleden klonk. Zijn zachte timbre en toon fluisteren haar avond aan avond fijne woordjes in. “Maaaaa-maaaa!” hoort ze hem onweerstaanbaar lieflijk roepen wanneer hij de slaap niet kan vatten en nog even extra ingestopt wil worden met een bonuskus op zijn zachte voorhoofd. De onverbiddelijke brugwachter kapt hem af, onderbreekt hem en plots weet ze zich weer in de harde realiteit, het leven zonder hem, zonder zijn stem en zonder zijn onvoorwaardelijke, liefdevolle blik.
De buschauffeur ziet hem niet en zij ziet niet dat hij niet uitkijkt en zomaar oversteekt. Dat mag je van een driejarige ook niet verwachten. Daar heeft hij een moeder voor maar die moeder is druk met haar jas. Die klotejas die niet dicht wil. De knal is dof en dodelijk. Volgens doktoren heeft hij niet geleden, hij is op slag dood. Ze vertrouwt doktoren niet. Een schrale troost die er geen is maar waar ze wel verder mee moet leven. Op de plaats waar eens haar hart zat, zit nu een groot gat. Een gapend groot gat gevuld met leegte, zwarte woede en een onverteerbaar schuldgevoel. Geamputeerd zal ze verder moeten, herstellen van zoiets is onmogelijk. Ze zal er doorheen moeten en maar hopen op slijtage en beter tijden.
Het liefst wil ze terug in bed kruipen, slaappillen nemen en de brugwachter met pensioen sturen.