Ik spits mijn oren en hoor enkel wat ruziënde stemmen in de verte. Nog steeds ben ik niet gewend aan de geluiden die met enige regelmaat mijn seniorenappartement binnendringen. Ik kijk op de wekker en zie dat het half zeven is. Ik besluit even te blijven liggen om wat prettige gedachten tevoorschijn te toveren. Ze kunnen helpen de dag goed te beginnen. Ik trek het dekbed wat strakker om me heen. Au! Een pijnscheut schiet door mijn been, het linkerbeen dat maar niet wil helen. Ik leg het voorzichtig in een andere stand.
Stapje voor stapje zie ik mezelf achteruitgaan. Wanneer moet ik een rollator gaan gebruiken? Tot nu toe heb ik dat geweigerd in de overtuiging dat je de achteruitgang in de vijfde versnelling zet, als je daaraan begint. Dat is niet waar ik naar uitkijk. Ik wil nog van alles doen, maar hoe pak je dat aan in een wereld die niet zit te wachten op wijze woorden van ouderen. Tot nu toe weet ik geen oplossing. Oud zijn begint trouwens een fulltime job te worden. Dit heb ik niet gewild, maar blijkbaar heb ik weinig in te brengen. Veel van mijn leeftijdsgenoten zie ik vluchtroutes zoeken. Hoeveel energie stoppen zij niet in het jong blijven en het moeten genieten? Gruwel.
Terwijl ik rechtop ga zitten en mijn benen over de rand van het bed beweeg, spreek ik mezelf bestraffend toe. Elke keer neem ik me voor om niet te veel achteruit te denken, maar me vooral te concentreren op dingen die de nieuwe dag kan brengen. Dat lukt me slecht, constateer ik. Misschien kijk ik te veel naar tv-programma’s over het verleden. Gisteren nog heb ik geboeid zitten kijken naar de documentaire ‘Onbehagen’ van Bas Heijne. Vertrouwde beelden uit de jaren 50, 60 en 70 die een wereld laten zien van opbouw, optimisme, groei, politieke strijd en vertrouwen in de toekomst. Met nostalgie kijk ik naar de zwart wit beelden uit die tijd. Eerst het spelen buiten op straat in de jaren vijftig, later de eerste politieke activiteiten waar ik ook zelf aan deelgenomen heb. Vrouwen die de straat opgaan om voor gelijke rechten te strijden. Het was zo hoopvol.
Met behulp van de rugleuning van de stoel en de muur langs mijn bed loop ik in de richting van de badkamer. Ik voel een woede in me opkomen. Waarom moet ik in een seniorenappartement wonen? Waarom luistert er niemand meer naar me?
Wanneer ik de levensgrote, antieke spiegel passeer die ik jaren geleden op een rommelmarkt heb gekocht, blijf ik staan. De spiegel als stille getuige. Genadeloos. Het kost me moeite naar mezelf te kijken. Ik zie een enigszins in elkaar gezakt lijf en een wat bozig kijkend gezicht. Sommige mensen vinden oud mooi. Wat mij betreft geldt dat voor oude spullen, zoals spiegels. Niet voor oude mensen. Het is maar hoe je het ziet. Ik weet het. Ik dwing mezelf te blijven kijken en er verschijnt een vage glimlach rond de mond als ik door de rimpels heen het jonge gezicht van lang geleden begin te zien. Stralende ogen omlijst door lachrimpeltjes. Vijftig jaar later is het optimisme uit mijn blik verdwenen. Dat spijt mij. Zowel ik zelf als de wereld om mij heen zijn van kleur veranderd. Ik word gedwongen toe te kijken en voel me aan de zijlijn staan. Wat is nog de zin? Het gevoel van onbehagen keert steeds weer terug. Het voelt alsof ik nog net getolereerd word en ik het leven mag afmaken. Op een bijdrage van mijn kant zit niemand te wachten, sterker nog, wordt niet op prijs gesteld. Ik snap het niet. Ik zou nog veel kunnen doen. Machteloos moest ik toezien hoe mijn inbreng werd gemarginaliseerd. En plotseling stond ik daar, alleen, met lege handen. Ik werd gedwongen toeschouwer te worden in plaats van deelnemer. Ik begrijp het niet. Waarom krijgen ouderen het stempel overbodig, waarom worden zij onzichtbaar gemaakt?
Ik pak mijn stok die naast de spiegel staat en loop door naar de badkamer. Overbodig, godverdomme. Ik gun het iedereen honderd te worden en ik gun het niemand om zich de laatste vijfendertig jaar afgedankt te voelen.
Gelukkig is er één troost. De afstand tot de dood wordt steeds kleiner. Zij zal mij met open armen verwelkomen.