Het was woensdag. En als alle woensdagen ging ik bij hem langs, kookte wat, dan aten we samen en na de koffie bij het NOS Journaal reed ik weer terug naar Utrecht. Dat was ons ritueel: halverwege de week samen eten, en in het weekend ging ik een middag op bezoek. Zo was hij nooit langer dan drie dagen alleen thuis. Ik vond het veel, dat weet je – veel te veel – maar ik voelde me altijd schuldig dat ik te weinig bij hem was. Een normaal kind bezoekt zijn vader toch vaker, denk je niet? En met meer plezier, of überhaupt: met plezier?
Nou, ik kwam binnen – ik heb de sleutel, want hij loopt slecht, of ‘liep’ dan – en zette de Albert Heijn-tas op het aanrecht. Ik had boodschappen bij me voor chili con carne met aardappelpuree. Dat vond hij lekker. “Precies zoals mama het maakte”, zei hij dan altijd. Pas toen ik allang het huis uit was en het gerecht eens voor een vriendje maakte, besefte ik wat voor vreemde combinatie dat eigenlijk is: chili met puree…
Maar goed, ik dwaal af. Ik gaf hem een kus, en meteen was het mis. Hij had spullen van zolder gehaald. De salontafel lag vol met boeken, cd’s, oude tijdschriften en videobanden. Ik dacht: hij is afscheid aan het nemen. Maar hij zei er niets over. Hij sprak nooit ergens over. Dat Brabantse, hè. Grappen, gemeenplaatsen, maar inhoud: ho maar. Ik ben zó blij dat ik daar weg ben. Weg van de onzin, de nietszeggendheid.
Tussen de spullen zag ik de cd liggen. Ik plofte op de bank. Madame Butterfly. Schitterend. Ik had hem die cd cadeau gedaan, jaren terug, nadat ik de opera voor het eerst had gezien. Het leek toen alsof hij echt enthousiast was. Ik had er een brief bij geschreven en uitgelegd waar het verhaal over ging – het libretto zou hij toch niet lezen. Veel te moeilijk. Hij weet – wist – volgens mij niet eens wat dat een libretto is. De cd zat nog in het cellofaan. Mijn brief ongeopend erop geplakt.
Niet dat we daar ruzie over kregen. Ik zei er niks over. Het was pech, pure pech…
Zeg jij nou eens wat je d’r van vindt. Jij hebt er toch voor doorgestudeerd? Ben je schuldig als toeschouwer van een ongeluk?
Weet je, ergens is het fijn wanneer je ouders niet meer leven. Geen toekijkende ogen meer. Je weet dat ik om mijn moeder veel verdriet heb gehad. Maar nu? Om hem? Ach. Als je jong bent, vind je de situatie waarin je opgroeit normaal. Chili con carne met aardappelpuree. Je kiest je ouders niet, ze zíjn er gewoon. Mama ging dood, hij bleef over. Hij zorgde voor me, maar zag me nooit. Hij zag alleen zijn eigen verdriet. Zag alleen de dochter die hij wilde zien – niet míj. Ik kan me nog herinneren dat toen ik een jaar of zeven, acht was, serieus dacht dat ik een prinses was. Ik hoorde niet in dit tweepersoonsgezin, zo voelde het. Ik was vast dochter van een koningin en na mijn geboorte in het ziekenhuis verwisseld. Hij lachte bozig toen ik hem dat vertelde. “Stel je niet zo aan, Kaatje!”
Ja, ik weet wel hoe jij hem diagnosticeert. Je hebt het wel eens verteld in een andere sessie. Maar hij was óók een lieve teddybeer waar ik tegenaan kon liggen. Het probleem was gewoon dat hij zichzelf zo serieus nam. Hij vond dat hij een gevoelige man was, maar hij was gewoon sentimenteel. Niet sensitief. Sentimenteel. Dat is heel wat anders. Mij kostte het veertig jaar voordat ik dat doorhad.
Afijn, ik was boos. Geïrriteerd. Over die onuitgepakte cd, ongelezen brief. Maar we hadden geen ruzie. Mijn vader ging naar boven. Hij had laatst een foto gevonden, vertelde hij, van ons samen bij mijn afstuderen. Nou, volgens mij was hij er die middag helemaal niet bij, maar goed. Hij mopperde en liep naar boven om de fotodoos te halen. Een doos vol losse foto’s waar nog laarzen van mijn moeder in hadden gezeten. Van die hoge suède ABBA-dingen. Ik heb ze op feestjes nog wel eens aangehad.
Ja, die trap ís ook een onding. Wenteltrap met zwevende treden. Hip in de jaren tachtig maar eigenlijk te smal. Ik had geen zin om hem te helpen. Hij had die andere spullen toch ook zelf van zolder gehaald? Maar ja. Nou, toen hoorde ik hem naar beneden komen. “Kaatje, help even?”. Echt niet, dacht ik, met je verbloemde herinneringen en ongeopende cadeaus. Ik keek op vanuit de bank, zag hem bovenaan de trap hannessen. De doos bleef steken tussen de spijlen. Ik had naar hem toe kunnen lopen. Maar hij had mij toch ook nooit geholpen, nooit zien staan? En toen een angstige blik, herinner ik me, en toen viel hij. Hard en genadeloos. Mijn jeugd lag op de grond. Overal foto’s.
Dus zo. Ja. Zo is het gegaan. Het was een ongeluk. Begrijp je?