“Schiet eens op!” Een stem uit de verte. Ik haalde diep adem.
Tegen de zon in probeer ik Karl op de dijk te fixeren. Lang en pezig, stak hij af als in een duistere koker gevat. Zijn nieuwe fel oranje shirt reflecteerde het zonlicht.
“Zwanen hier, ze willen jou ook zien!”, riep hij.
'Ze willen jou ook zien,' echode na in mijn oren. “En de auto dan?” vroeg ik op mijn beurt, het was een vraag die nergens op sloeg. Het was een keurige parkeerplaats omgeven door scheefgegroeide knotwilgen, die over een poldersloot hingen.
Een paar tellen later stond Karl naast me, pakte ongeduldig mijn hand. “Kom Queenie!” en trok me voor zijn doen ruw de dijk op. De zwanen zag ik niet, maar de gedrevenheid waarmee het water aan de andere kant van de dijk, tegen de basaltblokken klotste maakte me nerveus. Mijn hand ontworstelde de zijne. Zonder commentaar liet hij me gaan. Mijn lusteloosheid weet Karl aan de vermoeidheid van slecht zien. Over de rare piep in mijn oren had ik hem niets verteld, over mijn verlangen naar verlossing evenmin.
“Wat wil jij eten? “ Ik schrok wakker. Karl stond over me heen gebogen, ‘of heb je al gegeten?’
Met mijn ogen half gesloten probeer ik in het gras naast de auto overeind te komen. Een golf van misselijkheid. Mijn maag trekt zich samen. Met veel moeite hou ik mijn ontbijt binnen. Zelfs wanneer ik mijn ogen wijd opensper blijft er voor mijn lens een minuscule kriebelachtige substantie dwarrelen. Het lukte me niet om de glazen knikker helder te krijgen.
“Karl, waar liggen de crackers?” De droge biscuits die we speciaal hiervoor hadden meegenomen lagen ergens in de auto.
“Blijf jij liggen, ik pak ze,” antwoordde hij behulpzaam en hij begon te fluiten. Onvast kom ik opnieuw in beweging.
Het beeld dat bij zijn getuite lippen hoort, kende ik te goed om het te kunnen vergeten. Net als de typisch scheve manier waarop hij zijn wenkbrauwen omhoog trok als hij moest niesen. Hij begon dan altijd heel hard te lachen.
Het beeld ontroerde me even, toch veranderde het niets aan mijn voornemen. Om steun te zoeken leg mijn hand op het dak van de auto. Pijn schiet naar mij hoofd. Het hete metaal wakkert een drift aan waarmee ik iets wil doen. Twee stappen om de auto en ik sta bij Karl. Mijn geschroeide arm leg ik om zijn hals. Trek hem in een ruk, naar mij toe. Hij beantwoordt mijn drift, bijt in mijn lip. Zijn ontvankelijke, bijzondere ogen onzichtbaar dichtbij.
Ik schud mijn hoofd, mijn verlangen ebde weg, Karl vond dat we moesten gaan.
De wind begon zich aan te stellen, sloeg de boomtoppen rond de parkeerplaats heen en weer. Gele wolken zochten ruimte en Karl had er ontegenzeggelijk veel zin in. Een cruise, het ruime sop. De reis was van meet af aan al zijn idee geweest. Om me over te halen wees hij me op het feit dat ik nu nog redelijk goed kon zien en de beelden van de reis op kon slaan voor later.
“Een ‘all inclusive! Je hoeft helemaal niets te doen.”
“Ja, maak maar een grapje, welke gek gaat dat doen?” diende ik hem van repliek, “Een all inclusive?”
“Ocean cruise!” verbeterde hij mij opgewekt..
“Ik wil geen cruise,” zei ik, “ik word al misselijk als ik aan de deining denk.”
“Daar heb je pilletjes voor,” hield Karl vol, “en die deining went, Queenie”
Het idee wende, in feite kreeg zin in de hyperbool van oceaan spuitende walvissen, huizenhoge golven en mistige fjorden. Dus kocht ik een geavanceerde verrekijker voor Karl in een lederen foedraal. Zoals de verkoper het noemde, “een lederen foedraal”. De verkoper praatte maar door. Een lederen foedraal, dat zag ik voor me, hoe Karl dagenlang de horizon afspeurde met de kijker en de foedraal aan het koord om zijn nek. Hoe geconcentreerd hij volhield, tot het verlammende besef “Queenie komt niet meer terug” hem overboord sloeg. Even zou hij op de golven drijven en zich dan laten zakken naar de bodem van de zee. Waar ik hem op zou vangen, samen zouden we tasten naar werkelijkheid. Een werkelijkheid die zelfs ik zou kunnen herkennen.
“Ja,” glimlachte ik, “ het is tijd om te gaan.”