Al vanaf zijn geboorte was hij gevoelig voor muziek en leerde ijverig van muzikanten, zoals de organist en de cantor, uit zijn geboortestreek.
Doffe was doof als dat hem uitkwam en bovendien een tikkie zwak wat zijn christelijke geloof betrof. In zijn jeugd hield hij zich weer eens een keer niet aan wat de meester hem geleerd had.
Hij was in die tijd vlakbij een meertje waar Watergeest net begon met zijn zoete vioolspel. Niet in staat om verder te gaan ging hij aan de waterkant zitten.
Het was algemeen bekend dat dit meertje een diepe spleet onder water had waar vreemde verhalen over rondgingen. Net toen Doffe daar ging zitten kwam er een stem uit de diepte die zó hard riep, dat het pijn in je oren deed: “als je nog een keer probeert de muziek van Watergeest te spelen kom je hier niet meer levend vandaan.”
Dat was, zoals je begrijpt Kattengeest, die chagrijnig was en op die manier zijn misnoegen te kennen gaf.