Dat is een onderdeel van de culturele zondag die hier eens in de zoveel tijd wordt georganiseerd. Ik heb nu alle tijd voor mijn wekelijkse bezoek aan mijn moeder in het verpleeghuis in Dongen. Het belooft prachtig weer te worden, dus ik haal mijn fiets uit de schuur, pomp de banden op en rij de straat uit. Van Utrecht naar Dongen is eigenlijk een bruggentocht. Eerst de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal, en daarna achtereenvolgens over de Lek, de Boven Merwede en de Bergsche Maas. Tussen twee bruggen in kun je een eigen route kiezen. Ik rijd over het fietspad langs het Merwedekanaal, mooi en stil. Net voorbij Gorcum scheurt me een motor voorbij. Een gedaver en lawaai, ik vloek hardop en tril nog 1 minuut na van de schrik.
In Dongen neem ik met stijve benen van het fietsen de trap naar de vierde verdieping van de hoogbouw, dit stapelbeton. Vier bedden op één zaal. In het bed schuin tegenover mijn moeder roept een vrouw om de paar minuten klaaglijk: ‘Zúster, zúster!’ Moeder weet eerst even niet wie ik ben. Ben ik nou de man van haar jongere zus of ben ik haar zoon? Ze heeft het goed naar de zin, ondanks haar slikproblemen. Ik stort het trommeltje op het tafeltje naast haar bed vol met chocolaatjes. En ik zeg daarna dankuwel als ze een chocolaatje presenteert. Het is weer eens fotodag vandaag. We doen dit keer het grote groene familiealbum dat al half uit elkaar hangt. Moeder strijkt, aait met haar wijsvinger over de gezichten op elke foto, almaar namen noemend. ‘Dat is Jan van tante Cor. En dat is je vader.’ Dan wil ze graag zien wat ze allemaal in de kast heeft hangen. Het wordt een soort modeshow. Ik toon een voor een alle bloesjes, truitjes, broeken, rokken, jurken en jassen. Bij elk kledingstuk zegt ze blij: "Ja, die ken ik nog!"
Twee medewerksters komen langs om moeder rechtop in bed te zetten. Jolanda staat aan de ene kant van het bed en haar collega aan de andere kant. De dekens worden teruggeslagen en het onderlaken rechtgetrokken. Jolanda zegt tegen haar collega: ‘Op z’n Australisch’. Vier handen grijpen elkaar trefzeker onder de benen van moeder door en met veel getrek komt ze overeind. Ze huilt als ik wegga. ‘Nu komt er het hele weekeinde niemand meer.’
Op de terugweg kom ik terecht in de wielerronde van Midden Brabant. Een zoevend peloton dat in de bocht de neus snuit in de berm. Daarachter ploegleiders die in hun volgauto staan te schreeuwen, met hun bovenlichaam door het dak heen. Ik ga op een bankje zitten tot het voorbij is, naast een man uit Dongen. Hij vertelt dat hij veertig jaar in dienst geweest bij de gemeente. Zand strooien als het glad was. 's Ochtends vóór zevenen moest je dan al vier kerken gedaan hebben, voor het kerkvolk. Ondertussen vielen de ijspegels uit de bomen in je bloes. En gewoon met de hand strooien natuurlijk; het werkte nog niet met elektriek of plestiek. Altijd kapotte handen. Dat verpleeghuis, ja dat is een mooi gebouw, daar heeft ie ook nog gestrooid voor al die oude mensen en de auto's die daar af en aan rijden.
Als ik thuiskom staat de kilometerteller op honderdnegenendertig. Mijn zoontje zegt dat zijn nieuwe fiets, een mooie rode mountainbike, vanmiddag bij de schouwburg is gejat. Eerst denk ik nog dat hij liegt. Hij weet me te overtuigen door het kapot geknipte kabelslot te laten zien. Hij heeft het er maar moeilijk mee. Morgen gaat hij aangifte doen. Maar de nieuwe fiets is al beloofd.