Hij had de hoofdrol gekregen in het toneelstuk voor de grote schoolavond, ik was een van de figuranten. Hij droeg een blazer met das en ik had een strakke rok, rock-’n’-roll-kousen aan. Beiden hadden we Duitse wortels. Op die eerste repetitiemiddag voelde ik me onmiddellijk tot hem aangetrokken. De volgende dag schreef ik hem een lief briefje dat ik hem op het schoolplan in zijn hand drukte en dat hij beantwoordde met een citaat uit Faust: ‘Ein Blick von dir, ein Wort mehr unterhält / als alle Weisheit dieser Welt’. Het begin van een bijzondere kameraadschap. Voor zoenen was ik nog te jong, hij te serieus.
De verbondenheid bleef, ook na zijn eindexamen en zijn vertrek naar de studentenstad. Na mijn verloving met een Duitse ondernemer en mijn verhuizing over de grens bleven we elkaar schrijven.
Hij studeerde en beheerde het familiekapitaal. Dat laatste kreeg de overhand en hij schoof, nog voor de laatste tentamens, de studieboeken aan de kant. Voortaan spelde hij in de morgen de beursberichten, luisterde hij in de middaguren naar obscure Duitse jazzmuziek, at hij ’s avonds in een klassiek restaurant met een klassieke kaart en sloot hij de dag af met een jazzconcert in de oude badplaats aan zee. Soms overviel hem, zo schreef hij, een stil verlangen naar de modelbaan van Märklin die hij tijdens zijn studie in een vlaag van volwassenheid aan zijn neefje had overgedaan.
Ik dompelde mij onder in het Duitse Wirtschaftswunder. Voor mij bestond het paradijs uit lange winkelstraten vol kledingwinkels. In de winter zocht ik de sneeuw op, in de zomer de stranden langs de Middellandse Zee. Ik leefde snel, hij leefde langzaam.
Na een paar jaar lag mijn huwelijk in scherven. De succesvolle ondernemer bleek zijn contacten niet tot de zakelijke sfeer te beperken. Zo kan het lopen, zo kan het gaan.
Wie was de eerste die ik opzocht na het huwelijksdebacle?
We spraken af in het klassieke restaurant met de klassieke kaart in de stad bij de zee. In leeftijd waren we naar elkaar gegroeid. Ik was weer vrij, net zo vrij als hij nog steeds was. De datum op de menukaart gaf aan: mei 1969. Ik voelde me net zo jong als de muziek die de piratenzender over zee het land op joeg. Met een strakke trui en een kort suède rokje was ik was gekleed om te veroveren. Hij droeg een jagersjasje dat ik nog van vroeger kende. Sinds kort zaten er leren stukken op de ellenbogen, zei hij trots, zo kon het nog jaren mee.
Ik wilde hem zoenen. Maar waar waren de lippen om de mijne op te drukken? Ze waren er wel, maar smal als een brievenbus. Je brieven hebben toegang, je tong niet, leek zijn gezicht uit te drukken.
De tijd tikte voorbij, onze lichamen kwamen niet nader. Hem benauwde dat niet. Hij voelde zich volmaakt gelukkig, zei hij, zo hoorde onze vriendschap te zijn. Hij wilde geen beweging, zei hij, beweging betekende gevaar. Want tussen ons in was een kloof, nee, het Duitse woordje Schlucht paste beter. Die u in het midden beeldde uit wat hij bedoelde. Onder in de Schlucht hadden we vriendschap gesloten. Daarna waren we naar boven geklauterd, elk langs een andere helling. Zo stonden we nu tegenover elkaar, een luchtbrug van genegenheid tussen ons in. Maar fysiek, zei hij, was er niets dat ons bond.
Daar moest ik het mee doen.