Was is breekbaar als het nat wordt. Wist je dat? Dat was breekbaar wordt als het nat is. Wapperende was vind ik het meest frisse wat er is, wapperende was. Wind die door was waait strijkt alles glad.

Daar is niks aan te zien; aan was die glad is. Geen teken van leven. Geen groeven, niks. Het gezicht van een baby. Een onbeschreven blad. Gladgestreken. Breekbaar als het hangt.

 

Ik heb een baby gehad, wist je dat?

Ik heb vier baby’s gehad.

Ik had vier baby’s en de wind.

Onbeschreven. Gladgestreken. Zonder groeven. Was.

 

Wind draagt geen leven, zand wel. Wist je dat? Dat zand leeft.

Wind trekt. Wind wappert. Wind breekt wat hangt.

Zand draagt leven en krijgt alles glad. Zand schuurt door één egale beweging.

Daar houd ik van; van één egale beweging: in één streek... en dan glad.

Ik heb mijn laatste baby met zand geschuurd.

 

In een egale beweging.

Van zijn kruin naar zijn kruis, van zijn kruin naar zijn kruis.

Van zijn dij naar zijn tenen, van zijn dij naar zijn teen.

Van zijn armen naar zijn buik en van zijn armen naar zijn buik.

Zijn huid was daarna zo zacht als een duizenddingendoekje. Zacht met haakjes eraan. Dat moest ook zo. Met haakjes eraan.

 

Daar heb ik over nagedacht, want kinderen moeten zich zo jong mogelijk leren weren.

Wist je dat? Dat kinderen zich jong moeten leren weren.

Als de ander kan zien dat je haakjes hebt, weet hij dat hij je nooit pijn kan doen of kan kwetsen. Het enige wat hij kan doen is bij je aanhaken. Dat is het enige, aanhaken. Dat is het enige.

Dan ben jíj diegene die mag beslissen. Die ander moet zich maar losmaken.

 

Dat doet het meest zeer: losmaken. Baby’s snappen dat al.

Zij zien wie vastklampt en wie kan loslaten.

Baby’s weten dat. Baby’s weten alles. Wist je dat? Dat baby’s alles weten.

Kijk maar eens in hun te grote ogen. Die troebelen nog omdat ze alle informatie aan het filteren zijn van die afgelopen negen maanden.

 

Baby’s met pasgeboren ogen weten het meest. Ze kijken met koffiedrab. Restjes die over blijven, onthouden ze. Koffiedrab. Dat is de toekomst. Dat is hun toekomst.

Baby’s met pasgeboren ogen leven hun informatie voor.

 

Mijn eerste baby heeft pasgeboren ogen en hij schreeuwt.

Hij schreeuwt mijn pijn.

Ik heb pijn. Het knijpt in mijn hoofd. Het bijt door. Tanden die niet loslaten.

 

Mijn baby schreeuwt harder. Ik houd mijn handen tegen mijn oren. De draden in mijn hoofd staan op knappen, trekken strakker en strakker. Schreeuwen verandert in gillen. Gillen wordt krijsen.

Met een hand houd ik mijn oor vast en met de andere hand de baby. De draad knapt. Ik scheur los.

 

Mijn baby schreeuwt mijn felle pijn. Ik laat mijn oor los. Ik gil.

Mijn hand zoekt zand. Zand om glad te schuren, zand om weerhaakjes te maken. Mijn baby moet aanhaken, zich glad maken. Hij klampt niet vast en haakt niet aan, hij is een blad. Een onbeschreven blad dat roept om wind. Ik vind nog geen zand. Ik voel de wind. Wind die geen leven draagt. Wind die wappert, wind die gladstrijkt, wind die verfrist.

Wind die breekbaar maakt wat hangt.

Onbeschreven. Gladgestreken. Zonder groeven. Was.