Ik voelde een straaltje zweet langs mijn ruggengraat lopen en bij de rand van mijn spijkerbroek verdwijnen. Mijn hart klopte als een bezetene en mijn keel voelde als schuurpapier. Hoe moest ik verder ? Ik keek strak vooruit en zag de leegte. Nog één stap en ik kon niet meer terug. Het grote gat staarde me aan. Waar was ik aan begonnen ? Welke idioot had het voor elkaar gekregen dat ik nu hier stond ?
De woorden: “Joh, doe niet zo raar, dat kun je best.” Maar ook, “Kom op zeg, je bent toch niet bang ?” “Zeker weten dat je dat durft.” “Iedereen doet het toch. Dus jij kunt dat ook.” Ik hoor het nog in mijn oren galmen. En toch en toch……. sta ik nu hier.
Ongezekerd, onverzekerd en onzeker. Het donkere ravijn grijnst me als een soort duiveltje toe. “Kom maar, kom maar, je hebt toch geen keus. Spring nou maar het diepe in en laat het gebeuren. Kom maar, je wilt niet, maar als je het niet doet sta je voor gek, want je hebt het toe gezegd.” Ik heb een hekel aan mezelf, nog net geen haat voel ik. “Jij stomme koe, hoe kon je toegeven, hoe kon je jezelf dit aandoen ?”
De mensen om me heen kijken naar me. Ik voel hun blikken prikken in mijn rug en hun gezichten staan vragend. “Waarom doet ze het nu niet ? Waarom staat ze hier nu nog ? Gaat ze zich terug trekken ? Dat kan ze toch niet maken ?” Hun ogen prikken in mijn rug en ik hoor ze fluisteren. Ik zucht diep, zal ik of toch niet ? Dat gapende gat……… dat ravijn……… mijn onzekerheid………
Dan neem ik een besluit. Ik neem een diepe teug lucht en doe de stap en loop naar het katheter om zo’n 500 mensen toe te spreken, die vol verwachting in hun stoelen naar het podium staren. De kloof is overwonnen en ik kijk de zaal in en start mijn betoog.