Terwijl ik de kinderwagen de brug op duwde, deed ik mijn best niet stil te staan bij de hoeveelste nacht dit was. Van het industrieterrein aan de overkant doorbrak een diepe bass vaag de leegte van de nacht. Een gevoel van heimwee overviel me. Bovenop de brug hield ik halt. Ik checkte voorzichtig of er geen protest kwam. Het bleef stil. Starend over het water hoorde ik ineens ritmisch tikken op de brugleuning. Het kwam dichterbij. Ik zag vanuit mijn ooghoeken dat het een beweeglijke jongen was. Hij danste in de stilte van de nacht.
Opeens hoorde ik van veel te dichtbij: ‘Jezus wat vet he!’
Als hij mijn baby wakker zou maken, zou ik hem aanvallen. Ik siste dat hij stil moest zijn. Hij reageerde veel te enthousiast dat hij stilte ook vet vond.
Gehuil. Godver. Ik probeerde het te negeren.
Ik was niet de enige die dat niet lukte, getuige zijn ‘Holy shit nee, je hebt een baby!’
Ik zuchtte diep en vroeg me hardop af waarom ik hier anders midden in de nacht zou staan.
Tot mijn verbazing zag ik de jongen vol overgave in de kinderwagen duiken. Er klonken een hoop oh’s en ah’s en vertederende zuchtjes uit het tweemeter lange lijf. Hij keek me met een grote grijns aan. Zijn enorme pupillen fonkelden in het flauwe licht van de lantaarnpaal. Hij ratelde een zee van woorden over hoe puur hij mijn baby wel niet vond. Ik wilde dat hij zijn mond hield en bleef stoïcijns naar het water staren. Het was koud. Ik wilde naar bed. Ik verlangde naar een gewone nacht slaap.
Hij hing handenwrijvend boven de wagen terwijl hij complimenten maakte over de schoonheid van mijn dochter. Veel te beleefd vroeg hij na een tijdje of hij heel misschien mijn baby even vast mocht houden. Wat was er mis met deze jongen? Hoe kon hij zo vallen voor een krijsend kind? Ik gaf hem een klein knikje dat het oké was. Liever hij dan ik.
‘Wowly, dat zoveel liefde zo weinig weegt,’ hoorde ik hem verwonderd zeggen.
Met stijgende verbazing sloeg ik het bizarre tafereel gade vanachter mijn kraag; in volle extase zat hij mijn huilende baby te knuffelen. Door het huilen heen hoorde ik hem zeggen dat hij vond dat dit moment nooit voorbij zou mogen gaan. Ik prevelde dat ik wel zo naar huis moest, eigenlijk.
Hij lachte breeduit: ‘Ja tuurlijk, geen probleem. Deze prachtbaby en ik vermaken ons nog wel even!’
‘Of fuck, sorry, je gaat natuurlijk mét de baby, sorry! Sorry!’
Mompelend antwoordde ik iets wat op ‘ja’ leek. Maar een onbestemd gevoel weerhield me ervan nu de baby uit zijn handen te halen en te vertrekken. Zonder hem aan te kijken gaf ik aan dat hij haar nog wel even vast mocht houden.
‘Oh thanks! Zo mooi dit!’ klonk hij dankbaar. De jongen snoof hoorbaar de babygeur met volle teugen op. De ogen van mijn kind volgden het licht van de glowsticks die de jongen om zijn pols droeg. Hij was stil geworden.
Ik zag de jongen in zijn jaszak graaien terwijl hij mijn baby onhandig maar opvallend liefdevol vasthield. Kijkend naar zijn gestuntel zag ik mezelf jaren geleden, toen ik nog een vrijwillig nachtdier was.
Hij vroeg me een foto te maken terwijl hij zijn telefoon in mijn handen drukte.
Afwezig maakte ik een foto van de twee. Ik gaf de telefoon terug en zag hem weer klungelen.
‘Ik móet dit met mijn maten delen,’ zei hij verontschuldigend. Ik staarde naar de verte. In mijn hoofd doemden scenario’s op waar ik enerzijds een beetje bang van werd, maar die ook een gevoel van rust gaven. Ik zou kunnen… nee, dat kan natuurlijk niet. Ik keek opzij. Hij had de baby in de wagen weten te leggen en probeerde te focussen op zijn telefoon. Dat ging hem niet heel gemakkelijk af. Hij wisselde zijn blik af van de telefoon naar de kinderwagen. Mij leek hij niet meer te zien. De vrijheid riep. Zou ik? Mijn lichaam vulde zich met kalmte. Het kon. Het was mogelijk. Ik liep.
‘Nog heel even hoor,’ hoorde ik hem zeggen. Ik verschuilde mijn hoofd in de kraag van mijn jas.
‘Oh hell yeah!’ klonk het toen ik bij het eind van de brug was. Niet omkijken.
Ik werd opgeschrikt door een soort schreeuw.
‘Oh hell no!’ galmde het nu opeens wanhopig. Babygehuil.
Ik stapte door.