Het is woensdagavond 12 december 2018. Het concert van de Amerikaans-Noorse band Starlite Motel is net begonnen. De gordijnen achter het podium zijn open. Buiten schitteren de lichtjes van de stad in de vrieskou. Binnen stuiteren de tonen van de basgitaar door de uitwaaierende sound van het hammondorgel, terwijl de drummer een ritme slaat waar mijn voet geen raad mee weet en de saxofonist zijn ijle noodkreten de half gevulde zaal in slingert.
Ik doe mijn ogen dicht om beter te kunnen horen en vergeet het publiek in de donkere zaal, de vier mannen op het podium met de enorme geluidsboxen en de treintjes die in de diepte geluidloos voorbij gaan. Dan blijkt de chaos minder chaotisch en het muzikale gevecht een intrigerend spel van geven en nemen. Ik laat de muziek over me heen komen.
Een kleine vijftig jaar geleden werd ik voor het eerst geconfronteerd met free jazz. Dat was in Paradiso aan de Weteringschans in Amsterdam. Eind jaren zestig organiseerde saxofonist Hans Dulfer daar wekelijks jazzconcerten. Ik kwam er graag en vond het geweldig om uit Amerika overgewaaide tenoristen als Dexter Gordon en Ben Webster live te horen spelen. Dit was de jazz die ik kende. Maar Dulfer programmeerde breed en gaf ook ruimte aan vernieuwende en experimentele jazz, gespeeld door musici als Theo Loevendie, Willem Breuker, Han Bennink en Misha Mengelberg. Die concerten waren een openbaring voor me.
De vrijgevochten muziek drukte iets uit wat ik als dolende adolescent wel voelde maar niet goed kon benoemen. Ik probeerde in die tijd mijn draai te vinden in het reclame-wereldje waarin ik na de ulo verzeild was geraakt. Na het werk ging ik met collega’s naar de kroeg en voelde me een man van de wereld. Maar als ik dan ’s nachts doorgerookt en aangeschoten thuis kwam, stond er een pannetje met eten op me te wachten. De weinige keren dat ik wèl op tijd thuis was voor het eten, zaten mijn ouders en ik zwijgend aan tafel. In Paradiso gleden de stress van het werk en de benauwende sfeer van thuis van me af.
Bij welk concert het was weet ik niet meer, maar zoals gebruikelijk stond ik geleund tegen een zuil naar de muziek te luisteren, een glas bier in de ene en een sigaret in de andere hand. Achter me klonk het geroezemoes aan de bar. Voor me zaten her en der mensen op de houten vloer. Op de wand achter het podium dreven de grillige en kleurrijke patronen van vloeistofdia’s voorbij.
In het schemerdonker viel mijn oog op een meisje. Haar fijne, bleke gezicht lichtte op in het donker. Ze was niet alleen, zag ik. Naast haar zat een vrouw met slordig opgestoken haar. Toen ik beter keek zag ik dat het mijn moeder was.
Ik draaide me om, liep naar de bar, dronk mijn glas in één teug leeg en ging naar buiten.
Starlite Motel speelt een uur aan één stuk door. Na een korte toegift is het concert voorbij. Een beetje beduusd ga ik naar de bar en haal een biertje. De foyer biedt een panoramisch uitzicht over het IJ. Ik sta voor het raam en kijk naar het zwarte water beneden me. Een rondvaartboot vaart voorbij, voor de ramen branden kaarsen.
Achter me hoor ik het geroezemoes van de bezoekers aan de bar, die net als ik nog even blijven hangen. Hun gestalten weerspiegelen in het raam. Terwijl ik naar de ponten
staar die in de verte heen en weer schuiven, verschijnt achter me een wat oudere vrouw op met slordig opgestoken haar. Onze blikken raken elkaar in het glas. Ik herken haar direct.
Ik knik bij wijze van groet. ‘Welkom terug,’ zeg ik zachtjes. ‘De laatste keer dat ik je zag, lag je in bed, je gezicht zo wit als het kussen waarop je lag. Het enige geluid in de kamer waren de onregelmatige bliepjes van de monitor. Met een hoofd vol vragen zat ik de hele nacht naast je, zwijgend, want voor antwoorden was het toen te laat. Ik had bij voorbeeld zo graag willen weten, wat je bezielde om die avond naar Paradiso te komen. Wat zocht je daar? Je hield helemaal niet van jazz.’
Als ik me omdraai voor het antwoord, is ze verdwenen.