Na de zware beving van gisteren had hij het hele huis gecontroleerd op schade. In hun slaapkamer was hij een kleine scheur tegengekomen in de muur aan de hoofdzijde van hun bed. Met een angstig voorgevoel had hij een stuk laminaat onder het bed losgetrokken. In het beton wat toen tevoorschijn kwam, was een scheur te zien van zeker twee centimer breed.
Jan zag het als een voorteken. Deze ellende zou zorgen voor een verwijdering tussen hem en Aafke. Een kloof, die net als de scheur, misschien niet meer viel te dichten. Hij en Aafke hadden de laatste tijd vaak ruzie, iets was in hun ruim dertigjarig huwelijk tot voor kort nooit voorkwam.
Normaal gesproken was hij degene die altijd overal het positieve van inzag, maar nu? Hij kon niet meer. Hij was op. Moegestreden.
´Ik ben bang,´zei Aafke.
Jan strekte zijn hand uit om een haarlok uit het gezicht van zijn vrouw te strijken, maar bleef halverwege steken in zijn beweging. Het was alsof hij stikte.
‘Aafke, ik kan niet meer. Ik... het spijt me. Ik moet weg. Even maar. Tot mezelf komen.’
‘Jan!’
De wanhoop in haar stem ontging hem niet. Maar hij was al bezig om wat kleding bij elkaar te pakken. Paniek golfde door zijn lijf. Waar was hij mee bezig?
Aafke begon te huilen. ‘Laat je dit tussen ons komen?’ vroeg ze en wees naar de vloer.
Jan ging naast haar op het bed zitten en sloeg zijn arm om haar tengere schouders. ‘Ik blijf niet lang weg, Aafkelief. Ik moet alleen maar even tot mezelf komen.’
In de auto zat was Jan ineens niet meer zo zeker van zijn zaak. Dat hij zijn vrouw in de steek liet, voelde als een actie die nooit meer goed te maken was. Maar alles beter dan de boel kort en klein te slaan of het huis in de fik steken, iets waar hij op dit moment toe in staat was. De NAM, het Centrum Veilig Wonen, de regering; ze hadden hem tot het uiterste gedreven.
Toen Jan de straat uitreed dacht hij pas aan zijn telefoon, die nog thuis lag, maar hij had de moed niet om terug te gaan om hem op te halen.
*
Vijf dagen was hij weg. Hij verbleef in een kleine bungalow op een Drents vakantiepark. De dagen en nachten waren lang. Urenlang had hij in een stoel gezeten en nagedacht. Het had hem een sterk inzicht opgeleverd: stenen waren niet belangrijk. Zijn gezin, zijn naasten, de mensen die hij liefhad, daar draaide het om. En hij miste Aafke enorm.
Hij wist wat hem te doen stond. Bellen met een aannemer, stutten laten plaatsen, een bouwkundige inspectie laten doen. Het was tijd om zelf het heft in handen te nemen, in plaats van de kop te laten hangen. Aafke had recht op een sterke kerel. Niet eentje die vluchtte bij de minste of geringste tegenslag.
*
Toen Jan zijn huis binnenstapte viel het hem gelijk op dat het erg stil was. Zou Aafke nog slapen? Dat was niets voor haar, ze was altijd vroeg op. Hij kon niet wachten om haar te omhelzen. En hij wilde haar vertellen dat hij niet weg had moeten gaan.
Toen hij de keukendeur opende, kwam hem een aangename warmte tegemoet. Toch bleef hij vlak voor de drempel staan, zijn voeten wilden niet verder. Aan de grote tafel zaten zijn volwassen dochters. De oudste had rode kringen onder haar ogen.
Jan wilde schreeuwen, maar hij zei slechts één woord. ‘Mama?’
Zijn jongste dochter stond op en schudde haar hoofd. ‘Het was een hartaanval, pa. Ze konden niets meer voor haar doen. We wilden je bellen, maar...’
Jan liet zijn tas op de grond vallen en stoof naar boven.
In de slaapkamer was alles nog hetzelfde als toen hij was vertrokken. Zijn telefoon lag nog op het nachtkastje. Het bed – met de scheur eronder, die hem het huis had uitgedreven- was netjes opgemaakt. Jan liet zijn zware lijf voorovervallen op het zachte matras, dat even meeveerde.
‘Aafke,’ fluisterde hij. ‘Het spijt me, het spijt me zo...’
De inspiratie voor dit verhaal haalde ik uit de volgende gebeurtenis:
Op 8 januari 2018 heeft in de provincie Groningen een aardbeving met een magnitude van 3,4 plaatsgevonden. In de vloer van de fonteinpatio van het Universitair Medisch Centrum in Groningen (UMCG) is door de beving een meterslange scheur ontstaan.