De golven slaan zachtjes tegen het hout waarop ik sta. In de verte zie ik het strand en de duinen, schoorstenen waar rook of damp uit opstijgt, de contouren van industrie. Hoe ik hier terechtgekomen ben, ik weet het niet. Misschien ben ik van het land weggeduwd. Uitgespuugd, opgepakt en op dit vlot gezet. Het zou kunnen. Een onopvallend zetje is voldoende om mij weg te laten drijven. Ik gooi geen anker uit, ik vecht niet terug. Of ben ik uit eigen beweging op dit vlot gestapt, murw geslagen door de herrie om mij heen? Ook dat is mogelijk. Weglopen past bij mij. Ik ben de stem van de zwijgende meerderheid.
Het bevalt mij hier op zee, weg van het gedoe. Weg van de standpunten, het gescheld en het gekrakeel. Hier is niemand die een reactie van mij eist of een oplossing van mij verwacht. Hier word ik niet lastiggevallen met een Facebookaccount, een tweet of een retweet. Zelfs de grootste schreeuwlelijk bereikt mij hier niet. Ik hoor alleen het geluid van de golven en de wind. Hier kan ik mijzelf zijn. Geen internet, geen krant, geen praatprogramma’s. Geen zelfbenoemde opiniemakers die zich groot wanen in hun eigen, kleine bubbel. Geen stemmen die altijd menen te weten hoe iets zit. Die meningen op willen leggen en een weerwoord niet accepteren of op zijn minst negeren. Geen politici.
Ik kan hun stad bijna zien. De stad van de regenten. Ik heb ze mijn stem gegeven, maar ze kennen mij niet meer. Ze zijn vergeten wie ik ben. Niet vreemd. Het is mijn eigen schuld, ik weet het. Wie zwijgt, wordt slecht verstaan. Ik heb het heus wel geprobeerd, heel voorzichtig. Maar de ander overstemde mij direct. Nog voordat ik mijn punt duidelijk had kunnen maken, verstomde ik. Ik zweeg. Het is wat ik doe. Zo is het altijd geweest met mij. Het ligt niet in mijn aard om mijn mond open te halen, om te protesteren. Ook niet als dat nodig is. Niemand hoorde mij toen de brandstapels kwamen, de beulen, de kampen, de soldaten. De racisten, de populisten, de leugenaars. De beursjongens, de vastgoedmannen, de bankiers.
Ik zit niet aan tafels waarop lampen en camera’s zijn gericht. Hijgerige journalisten zoeken mij niet op. Ik drijf hun oplages niet omhoog. Ik beteken niets voor hun verkoop- en kijkcijfers. Ik plaats geen doodsbedreigingen op sociale media, ik schreeuw niet naar politici in plaatselijke verenigingszaaltjes, ik scheld geen leraren uit, ik laat hulpverleners hun werk doen, ik steek geen auto’s in brand. Ik reageer niet op de woorden van een premier die in zijn ene hand een vaasje houdt en met de andere relschoppers in elkaar of uit het land wil slaan. Ik heb mijn gedachten, zeker wel, maar ik houd ze voor mijzelf.
Lafaard. Ik hoor het u denken. Maar als ik een lafaard ben, bent u het dan ook niet? De meesten van u, in ieder geval. Het ligt in mijn naam besloten. U heeft zich toch niet voor niets bij mij aangesloten? Ik bied veiligheid en rust. Ik bied de mogelijkheid door te kunnen gaan met het leven van alledag alsof er niets aan de hand is. Even het hoofd schudden en
weer verder met de vaat, de boodschappen, de wandeling met de hond. We lezen de krant, zeggen dat het allemaal zo erg is, dat wij er niets van begrijpen, van die polarisatie, dat wij dat niet zo willen. We zeggen het binnenshuis en heel misschien tegen elkaar. Maar niet tegen het mondige type waar u per ongeluk naast bent komen te zitten op een verjaardagsfeest of bij de vrijdagmiddagborrel. En zeker niet tegen de schreeuwlelijk die door andere schreeuwlelijken de gemeenteraad of nog erger, het parlement in is geholpen. Ja, u stemt. Of misschien zelfs dat niet meer?
Ik kijk naar het land voor mij en ik vraag mij af, ga ik terug? Word ik gemist? Mijn vlot is stevig gebouwd. De ronde balken worden met sterke touwen bij elkaar gehouden. Laat ik eerst eens gaan zitten en rustig afwachten uit welke hoek de wind gaat waaien. In de tussentijd laat ik me wiegen door de golven van de zee.