Dikke druppels tikken tegen de voorruit. De ruitenwissers zwiepen gestaag heen en weer. Telkens als ze naar links schuiven, piepen ze klaaglijk. Ik wrijf met mijn mouw over het zijraam. Buiten suist er om de paar meter een populier voorbij.
Hooguit twee bij drie is de kamer. Het ruikt er scherp naar Vim. Aan de ene kant staat een kast met dozen. Steriel vierlaags gaaskompres, lees ik op een verpakking. Ernaast liggen netverbanden, traumazwachtels en drukverbanden. Nooit geweten dat er zoveel verschillende soorten verbanden bestaan. Tegen een andere muur staat een onderzoekstafel. Het papier is er niet netjes overheen gedrapeerd. Ik kan er niet tegen als iets scheef zit, toch kan ik nu de neiging om het papier recht te trekken onderdrukken.
Ik ga zitten op de enige stoel in de kamer. Jaap komt naast me staan. Door de openstaande deur kan ik de gang in kijken. Een vrouw schuifelt acher een rollator, ze wordt ingehaald door twee druk pratende witte jassen. Een verpleegkundige duwt een bed voor zich uit. Aan de overkant staat een lange rij te wachten voor de balie, de baliemedewerkster is aan het telefoneren en kijkt niet op of om.
Jaap legt zijn hand op mijn schouder. Zwijgend wachten we op de dokter. Een blik op mijn horloge zegt me dat hij vijf minuten te laat is.
Mijn hartslag stijgt steeds verder. Nog even, dan weet ik eindelijk waar ik aan toe ben. Tien dagen heb ik moeten wachten op de uitslag. Ik kijk nog maar eens op mijn horloge. Zeven minuten te laat. Waar blijft hij nou?
Ik hoor mijn bloed in mijn oren pompen. Wat als... nee, vast niet, ja, maar toch...
Opeens hoor ik een geluid, het komt van boven, een getik als van een mot die keer op keer tegen een lamp vliegt. Hoe langer ik er naar luister, hoe irritanter het getik wordt. Wat is dat?
Nog voor ik kan achterhalen waar het geluid vandaan komt, beent de chirurg de kamer in, de vlerken van zijn doktersjas wapperen achter hem aan. Nog verder omhoog gaat mijn hartslag. Hij komt dicht bij me staan. Ik ruik zijn aftershave, het merk kan ik niet thuisbrengen. Routineus kneedt hij met zijn koude vingers mijn borsten, bevingert mijn oksels en mijn hals. Dan tuurt hij over zijn bril naar zijn papieren, ondertussen aan één stuk door pratend. Ik vang woorden op als ‘poortwachterklier'en ‘okseltoilet.' En weg vliegt de witte jas weer, even snel als hij gekomen is.
Ik wil het niet horen. Dit gaat niet over mij. Verdwaasd kijk ik de kamer rond. Daar, aan die kale muur zou een schilderij mooi staan. Ineens valt het getik me weer op. Het komt van de tl-balk aan het plafond. Ik kijk omhoog, het schelle licht doet pijn aan mijn ogen en ik moet de hele tijd knipperen.
Ik zet de autoradio aan en val midden in een reclame over shampoo. Who the f*** maakt zich nou druk over gespleten haarpunten?
Twee tumoren, één op dertien en één op vijftien uur. U krijgt van ons de volle laag, had hij gezegd. Het doet me denken aan een schietspel op de computer, aan soldaten met vlammende geweren.
Op de radio klinkt Yesterday. Jaap trapt opeens op de rem, ik schiet naar voren op mijn stoel. Rakelings schiet een bestelbus vóór ons de rotonde op. Succes Schoonmaak kan ik nog net op de zijkant lezen.
Word ik nog beter? Hoe moet het dan met Chiel, hij is nog zo klein. Ik kijk naar de folders in mijn schoot. “Hoe vertel ik het de kinderen?” lees ik.
All my troubles seemed so far away.
Ik trek Chiel op schoot en duw mijn neus in zijn haren. Hij ruikt naar wind en natte bladeren, de lekkerste geur die ik ken. Ik doe mijn best om niet te huilen. Hoe kan ik hem beloven dat ik weer beter word?
'Morgen ga ik vroeg naar school, dan schrijf ik stiekem op het bord wat we gaan doen.' Hij springt van mijn schoot af. 'Tekenen, een filmpje kijken, spelletjes doen, alleen maar leuke dingen, dat snap je. En pas aan het eind van de dag zeg ik tegen juf: één april, kikker in je bil.’
‘Het wordt morgen een leuke dag, dat weet ik zeker,’ zeg ik.